ECLI:NL:RVS:2024:2623

Raad van State

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
202307091/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder bestuursdwang opgelegd door college van burgemeester en wethouders van Brunssum

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 27 juni 2024 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoekster, die in Brunssum woont, had een last onder bestuursdwang opgelegd gekregen van het college van burgemeester en wethouders van Brunssum. Deze last was opgelegd omdat verzoekster niet tijdig haar caravans had verwijderd van een locatie waar zij tijdelijk met toestemming van het college mocht staan. De last was gebaseerd op een overtreding van artikel 5:6 van de Algemeen Plaatselijke Verordening (Apv) van Brunssum. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen deze last, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Limburg bevestigde deze beslissing op 9 oktober 2023, waarna verzoekster in hoger beroep ging.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de belangen van verzoekster en het college. Verzoekster voerde aan dat zij geen overtreder was, omdat zij haar eigen caravan tijdig had verwijderd en niet verantwoordelijk was voor de andere caravans. Het college had echter gesteld dat verzoekster als vertegenwoordiger optrad en daarom ook verantwoordelijk was voor de kosten van het wegslepen en vernietigen van de caravans. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van verzoekster, die afhankelijk is van een uitkering en financiële problemen heeft, zwaarder weegt dan het belang van het college om de kosten te verhalen. Daarom werd besloten dat verzoekster het bedrag van de kostenverhaalbeschikking niet hoeft te betalen totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.

De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat het college de proceskosten van verzoekster moet vergoeden, inclusief het griffierecht. Deze uitspraak is gedaan in het openbaar en ondertekend door de voorzieningenrechter en de griffier.

Uitspraak

202307091/2/A3
Datum uitspraak: 27 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
[verzoekster],
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 9 oktober 2023 in zaken nrs. 21/1040, 21/1041 en 21/1430 in de gedingen tussen:
[partij A], [partij B] en [verzoekster] (hierna: [verzoekster] en anderen)
en
het college van burgemeester en wethouders van Brunssum.
Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2020 heeft het college aan [verzoekster] een - als preventief aangeduide - last onder bestuursdwang opgelegd om voor 1 november 2020 de overtreding van artikel 5:6 van de Algemeen Plaatselijke Verordening van de gemeente Brunssum (hierna: de Apv) te beëindigen.
Bij besluit van 30 maart 2021 heeft het college het door [verzoekster] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 oktober 2023 heeft de rechtbank het door [verzoekster] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoekster] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft gereageerd op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening.
[verzoekster] en het college hebben een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op de zitting van 13 juni 2024 behandeld, waar [verzoekster] en anderen, bijgestaan door mr. S. Ikiz, advocaat in Maastricht, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Evens, advocaat in Eindhoven, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [verzoekster] mocht met toestemming van het college van 1 september 2020 tot 1 november 2020 met twee caravans nabij de telefoonmast op de Emmaweg in Brunssum staan. Op 29 oktober 2020 heeft het college een preventieve last onder bestuursdwang opgelegd, omdat [verzoekster] te kennen had gegeven niet van plan te zijn de desbetreffende locatie per 1 november 2020 te verlaten. De last is opgelegd omdat er sprake is van een overtreding van artikel 5:6 van de Apv. In een mutatierapport van de politie staat dat er begin november nog drie caravans op de desbetreffende locatie stonden. Bij uitspraak van 16 november 2020 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de begunstigingstermijn van de aan [verzoekster] opgelegde last wordt verlengd tot en met 24 november 2020. Op 24 november 2020 heeft [verzoekster] het college per e-mailbericht te kennen gegeven dat zij de in haar eigendom zijnde caravan heeft weggehaald en dat zij de andere twee caravans niet kan verwijderen, omdat die niet in haar eigendom zijn. Het college heeft vervolgens op 1 december 2020 de twee overgebleven caravans laten wegslepen, opslaan en uiteindelijk op 20 mei 2021 laten vernietigen. Bij besluit van 30 maart 2021 heeft het college het door [verzoekster] en anderen tegen de last gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.       Op 14 september 2021 heeft het college een kostenverhaalbeschikking naar [verzoekster] gestuurd. Volgens het college heeft [verzoekster] niet tijdig en niet volledig voldaan aan de aan haar opgelegde last. Het college heeft daarom besloten de kosten voor het laten wegslepen, opslaan en vernietigen van de twee overgebleven caravans te verhalen op [verzoekster]. Het gaat om een bedrag van € 3.549,36 dat [verzoekster] vóór 1 oktober 2021 moet betalen. [verzoekster] heeft dit bedrag niet betaald.
3.       De rechtbank heeft vervolgens op 9 oktober 2023 beslist op het beroep tegen het besluit van 30 maart 2021. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de last redelijkerwijs heeft kunnen opleggen. Het beroep van [verzoekster] is daarom ongegrond verklaard.
4.       Op 14 mei 2024 heeft het college een aanmaning gestuurd. Het college verzoekt [verzoekster] om het openstaande bedrag van € 3.549,36 vermeerderd met de wettelijke rente van € 365,62 binnen twee weken te voldoen. Bij gebreke van een tijdige betaling zal het college de betaling afdwingen door het nemen van invorderingsmaatregelen.
Verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening
5.       [verzoekster] heeft de voorzieningenrechter vervolgens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen door de kostenverhaalbeschikking van 14 september 2021 te schorsen of een ter zake van dat besluit zodanige voorziening te treffen dat de nadelige gevolgen voor [verzoekster] worden weggenomen.
Beoordeling van het verzoek
6.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
7.       [verzoekster] heeft een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening omdat het college te kennen heeft gegeven over te zullen gaan tot invordering.
8.       [verzoekster] voert in hoger beroep onder meer aan dat zij geen overtreder is omdat zij op 24 november 2020 aan de last heeft voldaan door haar eigen caravan weg te halen. Zij is volgens haar niet verantwoordelijk voor de andere twee caravans. Het college heeft tijdens de zitting bevestigd dat [verzoekster] haar eigen caravan op tijd heeft weggehaald en dat de andere twee caravans niet op haar naam stonden. Het college heeft haar desondanks als overtreder aangemerkt, omdat zij volgens het college als vertegenwoordiger optrad richting het college. De kosten van het wegslepen, opslaan en vernietigen kunnen daarom ook op haar worden verhaald, aldus het college.
9.       De beoordeling van dit geschilpunt vereist nader onderzoek, waarvoor deze procedure zich niet leent. Bij de behandeling van de zaak in de bodemprocedure, waarin ook de last zelf aan de orde is, zal de Afdeling hierover een oordeel geven. De vraag of een voorlopige voorziening moet worden getroffen vooruitlopend op de beoordeling van het hoger beroep door de Afdeling, zal de voorzieningenrechter beantwoorden aan de hand van een belangenafweging.
10.     [verzoekster] heeft toegelicht dat zij afhankelijk is van een uitkering, een schuld heeft van € 15.000,00 en zorgdraagt voor een minderjarig kind. Het moeten betalen van een bedrag van € 3.549,36 vermeerderd met de wettelijke rente heeft ingrijpende financiële gevolgen voor haar. Tegenover het belang van [verzoekster] staat het algemeen belang van het college om de kosten te kunnen verhalen. Aan een besluit tot kostenverhaal moet in het belang van invordering daarvan groot gewicht worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van oplegging van een last onder bestuursdwang. Het college heeft echter lang gewacht met het sturen van de aanmaning. Weliswaar heeft het college tijdens de zitting toegelicht dat eerst de uitspraak van de rechtbank is afgewacht, maar die uitspraak dateert van 9 oktober 2023. De aanmaning is vervolgens pas op 14 mei 2024 verstuurd. Het college heeft geen verklaring kunnen geven waarom dat zo lang geduurd heeft, anders dan het ‘afmaken van een open eindje’. Het betoog dat de wettelijke rente op blijft lopen en dat dat een verhaalrisico oplevert, volgt de voorzieningenrechter in dat licht niet. Het had op de weg van het college gelegen om dan eerder een aanmaning te sturen. Daarbij is ook van belang dat er geen aanwijzingen zijn dat [verzoekster] de gemeente op korte termijn zal verlaten. Zij wil juist in de gemeente blijven wonen. Het verhaalrisico voor het college is daardoor beperkt.
11.     Gelet op het voorgaande weegt het belang van [verzoekster] naar het oordeel van de voorzieningenrechter zwaarder dan het belang van het college om de kosten van bestuursdwang op korte termijn te verhalen. De voorzieningenrechter ziet bij afweging van de betrokken belangen daarom aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
Conclusie
12.     Gelet op het vorenstaande zal de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening bepalen dat [verzoekster] het in de kostenverhaalbeschikking van 14 september 2021 vermelde bedrag niet hoeft te betalen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Proceskosten
13.     Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat [verzoekster] het in de kostenverhaalbeschikking van 14 september 2021 vermelde bedrag niet hoeft te betalen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist;
II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Brunssum tot vergoeding van de bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,99, waarvan € 1.750,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Brunssum aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.J.A. Meerman, griffier.
w.g. Drop
voorzieningenrechter
w.g. Meerman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2024
960