202401694/3/A3.
Datum beslissing: 1 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
[verzoeker], wonend in [woonplaats,
verzoeker,
om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Procesverloop
Bij brief, ingekomen op 11 juni 2024 heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraden mr. C.J. Borman, mr. C.H. Bangma en mr. M. den Heyer als voorzitter en leden van de meervoudige kamer belast met de behandeling van de zaak nr. 202401694/1/A3.
Staatsraad Borman heeft in de wraking berust.
Staatsraden Bangma en Den Heyer hebben niet in de wraking berust en hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter zitting behandeld op 25 juni 2024, waaraan [verzoeker] via een videoverbinding heeft deelgenomen. De staatsraden hebben geen gebruikgemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Overwegingen
1. Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2. Gegeven de berusting van staatsraad Borman, beslist de Afdeling nog slechts op het wrakingsverzoek voor zover dat is gericht tegen staatsraden Bangma en Den Heyer.
3. Als maatstaf geldt dat een staatsraad uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn en dat het aan de verzoeker is om aannemelijk te maken dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die een uitzondering op deze veronderstelling rechtvaardigen.
4. Over staatsraad Den Heyer heeft [verzoeker] het volgende aangevoerd. Op de zitting van de gewraakte staatsraden van 16 juli 2024 staan verschillende zaken geagendeerd waarin [verzoeker] als gemachtigde optreedt, dan wel zelf partij is, waaronder de zaak waarop dit wrakingsverzoek ziet (nr. 202401694/1/A3). Voor de behandeling van een andere zaak op die zitting is staatsraad Den Heyer vervangen. In die zaak is de wederpartij de Universiteit van Amsterdam (UvA), waaraan Den Heyer nog verbonden is. Daarom had hij zich moeten laten vervangen in alle zaken van die zitting, ook die waarin de UvA geen partij is. Door dat niet te doen, roept hij de verdenking over zich dat hij, door zijn betrokkenheid bij de andere zaken, de uitkomst in de zaak van de UvA, waarin hij is vervangen, wil beïnvloeden.
4.1. Zoals staatsraden Bangma en Den Heyer ook in hun schriftelijke uiteenzetting hebben aangegeven, behandelt staatsraad Den Heyer geen zaken waarin de UvA partij is. Dat is dan ook de reden dat staatsraad Den Heyer geen lid is van de behandelend kamer in de op 16 juli 2024 geagendeerde zaak waarin de UvA partij is. Wat [verzoeker] naar voren heeft gebracht over wat hem telefonisch is meegedeeld met betrekking tot de voorlopige samenstelling van de behandelend kamer, leidt niet tot een ander oordeel. De samenstelling van een behandelend kamer kan om diverse redenen wijzigen tot een week voor de zitting, op welk moment de definitieve samenstelling op de website van de Raad van State is te zien. Dit staat ook in de uitnodigingsbrief voor de zitting.
4.2. Voor zover [verzoeker] heeft aangegeven dat staatsraad Den Heyer de UvA-zaak zou kunnen beïnvloeden via de beraadslaging van de andere op 16 juli 2024 geplande zaken wegens het geclusterde karakter, wordt het volgende overwogen. Hoewel clustering van zaken op eenzelfde zittingsdag kan samenhangen met de omstandigheid dat die zaken, gezien de feiten of een rechtsvraag, onderling verband houden, is daarvan in dit geval uit wat [verzoeker] heeft aangevoerd, niet concreet gebleken. Zoals ook ter zitting aan [verzoeker] is verteld, kan er tevens aanleiding bestaan om meerdere zaken geclusterd te behandelen omdat die alle samenhangen met dezelfde procespartij of -partijen. [verzoeker] is bij alle geagendeerde zaken op de zitting van 16 juli 2024 betrokken. [verzoeker] heeft de door hem geuite vrees voor beïnvloeding door staatsraad Den Heyer van de oordeelsvorming in de UvA-zaak verder niet geobjectiveerd of concreet gemaakt. Evenmin is uit zijn betoog gebleken van enige andere vorm van (de schijn van) vooringenomenheid bij staatsraad Den Heyer.
4.3. De tegen staatsraad Den Heyer aangevoerde wrakingsgronden slagen niet.
5. [verzoeker] heeft over staatsraad Bangma naar voren gebracht dat deze staatsraad Den Heyer had moeten weerhouden van deelname aan de behandeling van de overige zaken op de zitting van 16 juli 2024. Omdat staatsraad Bangma dit niet heeft gedaan, ontstaat ook jegens hem het vermoeden dat hij de zaak niet op een geloofwaardige en onafhankelijke manier kan behandelen, aldus [verzoeker].
5.1. De samenstelling van een enkelvoudige of meervoudige kamer die wordt belast met de behandeling van een of meerdere zaken op een zitting vindt plaats zonder betrokkenheid van de staatsraden zelf. Daar komt bij dat de keuze om al dan niet te verzoeken zich te mogen verschonen (conform artikel 8:19 van de Awb) een persoonlijke afweging van een individuele staatsraad is. Dat staatsraad Bangma hierover geen standpunt heeft ingenomen tegenover staatsraad Den Heyer betekent dan ook niet dat hij daarmee de schijn van partijdigheid of van vooringenomenheid op zich heeft geladen en de betreffende zaken niet langer op een onafhankelijke en geloofwaardige wijze kan behandelen. Dit staat nog los van het feit dat de door [verzoeker] geschetste vrees überhaupt geen aanleiding voor verschoning van De Heyer vormde en van de vraag hoe staatsraad Bangma met die geschetste vrees bekend had kunnen zijn.
5.2. De tegen staatsraad Bangma aangevoerde wrakingsgrond slaagt niet.
6. Het verwijt aan staatsraden Bangma en Den Heyer gezamenlijk dat zij, aldus [verzoeker], hem hebben gedwongen een wrakingsverzoek in te dienen, waarmee een negatief beeld van hem wordt gevoed, slaagt evenmin, voor zover dit al als wrakingsgrond kan worden gezien. Ook is de keuze een wrakingsverzoek in te dienen het resultaat van een persoonlijke afweging. Uit wat hiervoor is besproken volgt dat [verzoeker] de staatsraden tevergeefs heeft gewraakt.
7. Wat [verzoeker] in zijn verzoek verder naar voren heeft gebracht over de achtergrond en context van de hoofdzaak en het handelen van de wederpartij en de rechtbank Den Haag in die zaak, leidt reeds niet tot een geslaagd wrakingsverzoek, omdat die aspecten zien op de inhoud van de hoofdzaak en op andere personen dan de staatsraden en staan daarom niet ter beoordeling in deze wrakingsprocedure.
8. De Afdeling wijst het verzoek af.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. A.B. Blomberg, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Trox, griffier.
w.g. Knol
voorzitter
w.g. Trox
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2024
968