ECLI:NL:RVS:2024:2671
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen inreisverbod opgelegd door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij de vreemdeling werd opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem werd uitgevaardigd. Dit besluit dateert van 10 november 2022. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, heeft op 23 mei 2023 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.T.W. van Dijk, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank heeft terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat de staatssecretaris in zijn verweerschrift voldoende heeft gemotiveerd dat het inreisverbod niet in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De vreemdeling heeft voldoende gelegenheid gehad om zijn belangen in Nederland, waaronder zijn familiebanden, naar voren te brengen. De Raad van State oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van S. van Dijk LLM, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 2 juli 2024.