ECLI:NL:RVS:2024:2704

Raad van State

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
202207049/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verklaring omtrent gedrag (VOG) voor koerier door minister voor Rechtsbescherming

In deze zaak heeft de Raad van State op 3 juli 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verklaring omtrent het gedrag (VOG) door de minister voor Rechtsbescherming. De aanvraag, ingediend op 30 maart 2021 voor de functie van koerier bij [bedrijf], werd afgewezen vanwege meerdere veroordelingen die geregistreerd stonden in het Justitieel Documentatiesysteem (JDS). Deze veroordelingen betroffen onder andere onverzekerd rijden, bedreiging, en overtredingen van de Wet wapens en munitie. De minister oordeelde dat deze strafbare feiten, indien herhaald, een risico vormen voor de veiligheid van anderen en de samenleving, en dat het algemeen belang om deze risico's te beperken zwaarder weegt dan het belang van [appellant].

De rechtbank Overijssel had eerder het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, en de Raad van State bevestigde deze uitspraak. De rechtbank oordeelde dat de minister op goede gronden had aangenomen dat de geregistreerde feiten niet te verenigen zijn met een behoorlijke uitoefening van de functie van koerier. De rechtbank nam daarbij in overweging dat het risico voor de samenleving groot is, vooral gezien de aard van de veroordelingen en het tijdsverloop sinds de laatste veroordeling van [appellant].

In hoger beroep herhaalde [appellant] zijn argumenten, maar de Raad van State oordeelde dat de rechtbank gemotiveerd had gereageerd op deze gronden en dat de belangenafweging van de minister niet onredelijk was. De Raad bevestigde dat het hoger beroep ongegrond was en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moest worden bevestigd. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202207049/1/A3.
Datum uitspraak: 3 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 oktober 2022 in zaak nr. 21/1602 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister voor Rechtsbescherming.
Procesverloop
Bij besluit van 26 mei 2021 heeft de minister de aanvraag van [appellant] voor een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) afgewezen.
Bij besluit van 18 augustus 2021 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 oktober 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2024, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. C.M.A.V. van Kleef, is verschenen. [appellant] en zijn gemachtigde, mr. V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort, zijn na telefonische mededeling van verhindering op de dag van de zitting niet verschenen.
Overwegingen
1.       [appellant] heeft op 30 maart 2021 een aanvraag ingediend voor een VOG voor de functie van koerier bij [bedrijf]. Hij geeft aan een VOG nodig te hebben voor het verrichten van koeriersdiensten voor bepaalde opdrachtgevers, zoals PostNL en DHL. De minister heeft de aanvraag afgewezen in verband met verschillende veroordelingen die in het Justitieel Documentatiesysteem (hierna: JDS) zijn geregistreerd binnen de terugkijktermijn. Het gaat om veroordelingen vanwege onverzekerd rijden, bedreiging, overtreding van de Wet wapens en munitie en overtreding van de Zwitserse narcotica-, wapen- en verkeerswetgeving. Volgens de minister vormen deze strafbare feiten, indien herhaald, een risico voor het welzijn en de veiligheid van anderen en de samenleving als geheel bij het uitvoeren van werkzaamheden als koerier. Volgens de minister weegt het algemeen belang voor beperking van de risico’s voor de samenleving zwaarder dan het belang van [appellant].
2.       De rechtbank heeft het door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daarvoor overweegt de rechtbank dat de minister op goede gronden heeft aangenomen dat de in het JDS geregistreerde feiten gaan over strafbare feiten die niet te verenigen zijn met een behoorlijke uitoefening van de functie van koerier, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving. De rechtbank heeft daarbij betrokken dat ten aanzien van het verkeersdelict het risico bestaat dat het welzijn en de veiligheid van medeweggebruikers in gevaar wordt gebracht indien dit wordt herhaald. Ten aanzien van de verzekeringsplicht bestaat het risico dat de door [appellant] in het verkeer veroorzaakte (letsel)schade niet of moeilijk te verhalen is. Tot slot bestaat ten aanzien van de wapen- en geweldsdelicten een risico voor het welzijn en de veiligheid van mensen waarmee [appellant] in uitoefening van zijn functie in aanraking komt. Volgens de rechtbank heeft de minister daarom terecht gesteld dat aan het objectieve criterium is voldaan.
2.1.    Ook overweegt de rechtbank dat de belangenafweging die de minister heeft gemaakt bij de beoordeling van het subjectieve criterium niet onredelijk is. In dat kader overweegt de rechtbank dat het tijdsverloop tot de laatste keer dat [appellant] in aanraking is gekomen met justitie te kort is om te concluderen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate is afgenomen. De kans op herhaling wordt groter geacht, aangezien [appellant] meermalen met justitie in aanraking is gekomen. Volgens de rechtbank mocht de minister daarom het belang van bescherming van de samenleving tegen de risico’s zwaarder laten wegen dat het belang van [appellant] bij het krijgen van een VOG.
3.       [appellant] ageert tegen het oordeel van de rechtbank over het subjectieve criterium. Hij betoogt dat de overweging van de rechtbank het oordeel niet kan dragen dat de door de minister gemaakt belangenafweging met betrekking tot het subjectieve criterium redelijk is. Althans dat het niet zonder meer toereikend is gemotiveerd. Volgens [appellant] moet de belangenafweging namelijk in zijn voordeel uitslaan. Hij voert daarvoor aan dat hij sinds zijn veroordeling in mei 2020 alles in het werk heeft gesteld om zijn leven in de goede richting te dirigeren.
3.1.    De gronden die [appellant] in hoger beroep aanvoert zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] voert geen redenen aan waarom de gemotiveerde beoordeling van de rechtbank op die gronden onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5.2 van de uitspraak van de rechtbank opgenomen overwegingen, zoals hierboven onder 2.1 verkort weergegeven, waarop dat oordeel is gebaseerd.
4.       Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Den Ouden
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bossmann
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2024
314-1066