ECLI:NL:RVS:2024:2708

Raad van State

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
202103467/3/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van gebreken in bestemmingsplan en omgevingsvergunningen in Dedemsvaart

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 juli 2024 uitspraak gedaan over het bestemmingsplan "Rollepaal, Langewijk 135 Dedemsvaart" en de bijbehorende omgevingsvergunningen. De zaak is voortgekomen uit een eerdere tussenuitspraak van 15 november 2023, waarin de raad van de gemeente Hardenberg was opgedragen om binnen 12 weken het besluit van 23 maart 2021 te herstellen. De Afdeling oordeelde dat dit besluit in strijd was met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en met de rechtszekerheid, omdat de raad de mogelijke cumulatieve geurhinder niet had beoordeeld en de planregels onvoldoende duidelijk waren geformuleerd.

Bij besluit van 12 maart 2024 heeft de raad het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld, waarbij hij zich baseerde op een onderzoek van Olfasense B.V. dat concludeerde dat er sprake was van een aanvaardbaar cumulatief geurhinderniveau. De Afdeling heeft in deze uitspraak de gebreken in het besluit van 23 maart 2021 hersteld geacht, maar heeft ook de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Dit betekent dat het gewijzigde bestemmingsplan en de omgevingsvergunningen, die afhankelijk waren van het oorspronkelijke bestemmingsplan, ook in stand blijven.

De Afdeling heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van de raad van 12 maart 2024 ongegrond verklaard, maar de beroepen tegen de besluiten van 23 maart 2021 en 30 maart 2021 gegrond verklaard en deze besluiten vernietigd. De raad en het college zijn verplicht om het griffierecht aan de appellant te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door de gemeente en de noodzaak om de rechtszekerheid voor omwonenden te waarborgen.

Uitspraak

202103467/3/R4.
Datum uitspraak: 3 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), allen wonend te Dedemsvaart, gemeente Hardenberg,
appellanten,
en
1.       de raad van de gemeente Hardenberg (hierna: de raad),
2.       het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg (hierna: het college),
verweerders.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 15 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4251) heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 12 weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat onder 19.2.1 en 21.1 is overwogen, het besluit van 23 maart 2021 van de raad te herstellen.
Bij beschikking van 12 maart 2024 is de in de tussenuitspraak bepaalde termijn verlengd tot en met 12 april 2024.
Bij besluit van 12 maart 2024 heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak het bestemmingsplan "Rollepaal, Langewijk 135 Dedemsvaart" gewijzigd vastgesteld.
[appellant] heeft een zienswijze naar voren gebracht.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c en d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Afdeling bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Tussenuitspraak
1.       De Afdeling heeft bij tussenuitspraak geoordeeld dat het besluit van 23 maart 2021, waarbij het bestemmingsplan "Rollepaal, Langewijk 135 Dedemsvaart" is vastgesteld, in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb en in strijd is met de rechtszekerheid. Reden hiervoor is dat de raad de mogelijke cumulatieve geurhinder in relatie tot de goede ruimtelijke ordening niet heeft beoordeeld. Daarnaast lieten artikel 3.4.2 en artikel 3.4.3 van de planregels ruimte voor interpretatie, omdat de formulering daarvan onvoldoende duidelijk was.
In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen de geconstateerde gebreken in het besluit van 23 maart 2021 te herstellen binnen 12 weken na verzending van de tussenuitspraak met inachtneming van wat onder 19.2.1 en 21.1 is overwogen. De raad diende het besluit van 23 maart 2021 nader te motiveren en zo nodig te wijzigen. Deze termijn is op verzoek van de raad verlengd tot en met 12 april 2024.
Besluit van 12 maart 2024
2.       Bij besluit van 12 maart 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Rollepaal, Langewijk 135 Dedemsvaart" gewijzigd vastgesteld. De raad heeft daarbij, onder verwijzing naar een onderzoek van Olfasense B.V. van december 2023, kenmerk VDBD23A1, gemotiveerd dat sprake is van een aanvaardbaar cumulatief geurhinderniveau. Volgens de raad is ook in dit verband sprake van een goede ruimtelijke ordening en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden. Verder heeft de raad de artikelen 3.4.2 en 3.4.3 van de planregels geherformuleerd en een aantal begrippen aan artikel 1 van de planregels toegevoegd.
3.       Het besluit van 12 maart 2024 wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
Beroep tegen het besluit van 12 maart 2024
4.       [appellant] stelt dat het besluit van 12 maart 2024 in strijd is met het beginsel van fair play. Hij verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 3 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2255. [appellant] stelt dat de raad hem niet de kans heeft gegeven om in te spreken tijdens de raadsvergadering. In het verzoek om verlenging van de hersteltermijn heeft de raad vermeld dat de behandeling van het herstelbesluit in de raadsvergadering van 26 maart 2024 zou plaatsvinden. De raad heeft [appellant] niet op de hoogte gesteld van de vervroegde behandeling in de raadsvergadering van 12 maart 2024.
4.1.    In de door [appellant] vermelde uitspraak van de Afdeling van 3 augustus 2022 had de gemeenteraad van Tilburg aan de appellanten in die zaak toegezegd hen de mogelijkheid te geven om op bestuurlijk niveau informatie en standpunten aan te dragen die relevant zouden kunnen zijn voor het door die raad te nemen herstelbesluit. In een aan de appellanten gezonden brief stond dat het raadsvoorstel in de vergadering van 13 december 2021 zou worden behandeld. Appellanten waren vervolgens niet op de hoogte gesteld van de behandeling op 1 november 2021 en waren daarmee de mogelijkheid onthouden om - zoals was toegezegd - in te spreken, waardoor de visie van appellanten geen rol heeft kunnen spelen bij het bestuurlijke besluitvormingstraject.
4.2.    Een situatie zoals onder 4.1 vermeld, doet zich hier niet voor. De raad heeft [appellant] niet toegezegd te mogen inspreken. In het verzoek om verlenging van de hersteltermijn staat dat het herstelbesluit naar verwachting in de raadsvergadering van 26 maart 2024 zal worden behandeld. Het herstelbesluit is uiteindelijk in zowel de oriënterende ronde als de raadsvergadering van 12 maart 2024 behandeld. De oriënterende ronde biedt, op grond van de "Regeling oriënterende rondes 2023" van de raad, onder meer omwonenden de gelegenheid om de raad te informeren. Van de behandeling in beide vergaderingen is kennisgegeven op de website van de gemeente Hardenberg en in het huis-aan-huisblad "De Toren" van 6 maart 2024. [appellant] had hiervan op de hoogte kunnen zijn en heeft van de gelegenheid om in te spreken geen gebruik gemaakt. Op basis van het vorenstaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het herstelbesluit in strijd met het beginsel van fair play is vastgesteld.
Het betoog slaagt niet.
5.       [appellant] betoogt dat in de geur- en geluidonderzoeken waarnaar in het herstelbesluit wordt verwezen, ten onrechte geen rekening is gehouden met vier uur schoonmaaktijd. Hierdoor is de geluid- en geurbelasting vanwege het in werking zijn van de inrichting volgens hem onjuist berekend.
5.1.    In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de beroepsgronden van [appellant] over de geur- en geluidonderzoeken behandeld en een oordeel gegeven over het betrekken van de schoonmaaktijd bij die onderzoeken. Met het herstelbesluit is daarin geen verandering gebracht. Het betoog van [appellant] keert zich dan ook tegen de overwegingen van de tussenuitspraak. De Afdeling overweegt dat zij, behalve in uitzonderlijke gevallen, niet kan terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat de Afdeling uitgaat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel.
6.       [appellant] betoogt verder dat bij de beoordeling van de cumulatieve geurhinder een te lage geurdrempel voor styreen is aangehouden voor de activiteiten van Fox Industries B.V. Volgens de informatie van ingenieursbureau Krith consultancy (www.krith.nl/styreen.html) is styreen al te ruiken vanaf 0,08 mg/m3, terwijl in de beoordeling een geurdrempel van 0,15 mg/m3 is gehanteerd. Verder is het werkelijke aantal productie-uren van polyester door Fox Industries B.V. minder dan waarmee is gerekend. Hierdoor is de uitstoot tijdens dat beperkte aantal uren veel hoger dan de berekende waarden, aldus [appellant].
6.1.    Bij de beoordeling van de cumulatieve geurhinder heeft de raad het onderzoek van Olfasense B.V. van december 2023, kenmerk VDBD23A1, betrokken. Bij dit onderzoek zijn de gegevens van Fox Industries B.V. overeenkomstig de aan haar verleende vergunning betrokken. Dit is door DGMR bevestigd in de door de raad overgelegde notitie van 17 mei 2024. Verder heeft DGMR toegelicht dat Olfasense B.V. voor de geurdrempel van styreen is uitgaan van een Japans onderzoek waarmee de geurdrempel van ongeveer 200 stoffen is vastgesteld. De resultaten van dit onderzoek worden wereldwijd gebruikt. DGMR heeft toegelicht dat de informatie op de door [appellant] vermelde website betrekking heeft op de geur van styreen op de arbeidsplaats. Dit is niet hetzelfde als de geurdrempel. Daarnaast is de website geen officiële bron, waarvan door onafhankelijke adviesbureaus gebruik mag worden gemaakt, aldus DGMR.
Op basis van het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding te twijfelen aan de uitgangspunten in het onderzoek van Olfasense B.V. De raad heeft zich op basis van de resultaten van dit onderzoek op het standpunt gesteld dat wat betreft cumulatieve geurhinder sprake is van een aanvaardbaar geurhinderniveau en dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling ziet in het door [appellant] gestelde geen grond voor het oordeel dat deze standpunten onjuist zijn.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie herstel gebreken
7.       In het besluit van 12 maart 2024 heeft de raad artikel 3.4.2 en artikel 3.4.3 van de planregels geherformuleerd en een aantal begrippen aan artikel 1 van de planregels toegevoegd. De raad heeft hiermee uitvoering gegeven aan de opdracht in de tussenuitspraak. [appellant] heeft deze aanpassing niet bestreden. De Afdeling overweegt daarom dat de raad dit gebrek in het besluit van 23 maart 2021 heeft hersteld met het besluit van 12 maart 2024. Verder heeft de raad de cumulatieve geurhinder in het besluit van 12 maart 2024 beoordeeld, zodat dat gebrek in het besluit van 23 maart 2021 ook is hersteld.
Omgevingsvergunning
8.       Naast het bestemmingsplan "Rollepaal, Langewijk 135 Dedemsvaart" heeft de Afdeling in de tussenuitspraak ook een beoordeling gegeven van het beroep tegen het besluit van het college van 30 maart 2021 over de omgevingsvergunning voor het veranderen van de inrichting en het bouwen van een geluidscherm op het perceel Langewijk 135 in Dedemsvaart, en het herstelbesluit van het college van 22 maart 2022, waarbij de motivering van het besluit van 30 maart 2021 is aangevuld en een aantal geluidvoorschriften zijn gewijzigd. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling nog geen eindoordeel gegeven over dit beroep. Reden hiervoor is de samenhang tussen de omgevingsvergunning en het bestemmingsplan. Nu de gebreken uit het besluit van 23 maart 2021 door de raad zijn hersteld, zal de Afdeling hierna onder 9 ook een eindoordeel geven over de besluiten van het college van 30 maart 2021 en 22 maart 2022.
Slotoverwegingen
9.       Gelet op wat de Afdeling in de tussenuitspraak heeft overwogen, dient het bestemmingsplan dat bij besluit van 23 maart 2021 is vastgesteld wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb te worden vernietigd. Dit betekent, gelet op artikel 3.30, eerste en derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening zoals dat gold ten tijde van belang, dat ook de door het college bij de besluiten van 30 maart 2021 en 22 maart 2022 verleende omgevingsvergunningen, waarvoor het bestemmingsplan dat is vastgesteld op 23 maart 2021 het toetsingskader heeft gevormd, dienen te worden vernietigd. De beroepen tegen die besluiten zijn gegrond. Het beroep tegen het herstelbesluit van de raad van 12 maart 2024 is ongegrond.
Nu de raad de gebreken in het besluit van 23 maart 2021 met het herstelbesluit van 12 maart 2024 heeft hersteld, ziet de Afdeling aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit van 23 maart 2021 in stand te laten. Gelet hierop en op wat in de tussenuitspraak is overwogen, ziet de Afdeling ook aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit van 30 maart 2021 en het herstelbesluit van 22 maart 2022 in stand te laten.
10.     De raad en het college hoeven geen proceskosten te vergoeden.
11.     De raad en het college dienen het door [appellant] betaalde griffierecht voor het door hem ingestelde beroep te vergoeden.
Wat betekent deze uitspraak?
12.     De Afdeling heeft geoordeeld dat er gebreken zitten in het bij besluit van 23 maart 2021 vastgestelde bestemmingsplan. Deze gebreken zijn hersteld met het besluit van 12 maart 2024. Daarom zal de Afdeling de rechtsgevolgen van het besluit van 23 maart 2021 in stand laten. Dit betekent dat het gewijzigde bestemmingsplan toch geldt. Hierdoor kunnen de rechtsgevolgen van de bij besluit van 30 maart 2021 verleende omgevingsvergunning, zoals gewijzigd bij besluit van 22 maart 2022, ook in stand worden gelaten. Dit betekent dat de gewijzigde omgevingsvergunning ook geldt. Dit houdt in dat Plukon de activiteiten die het gewijzigde bestemmingsplan en de gewijzigde omgevingsvergunning mogelijk maken, mag verrichten onder de voorwaarden die daarin staan vermeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Hardenberg van 23 maart 2021, waarbij het bestemmingsplan "Rollepaal, Langewijk 135 Dedemsvaart" is vastgesteld, gegrond;
II.       vernietigt het besluit van 23 maart 2021;
III.      verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg van 30 maart 2021, waarbij omgevingsvergunning is verleend voor het veranderen van de inrichting en het bouwen van een geluidscherm op het perceel Langewijk 135 in Dedemsvaart, gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 30 maart 2021;
V.       verklaart het beroep tegen het herstelbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg van 22 maart 2022, waarbij het college de motivering van het besluit van 30 maart 2021 heeft aangevuld en de aan de omgevingsvergunning verbonden geluidvoorschriften heeft gewijzigd, gegrond;
VI.      vernietigt het besluit van 22 maart 2022;
VII.     verklaart het beroep tegen het herstelbesluit van de raad van de gemeente Hardenberg van 12 maart 2024, waarbij het bestemmingplan "Rollepaal, Langewijk 135 Dedemsvaart" gewijzigd is vastgesteld, ongegrond;
VIII.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van de raad van de gemeente Hardenberg van 23 maart 2021 in stand blijven, met uitzondering van de rechtsgevolgen van artikel 3.4.2 en artikel 3.4.3 van de planregels;
IX.      bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg van 30 maart 2021 in stand blijven, met uitzondering van de rechtsgevolgen van de vergunningvoorschriften 1.1 en 1.4;
X.       bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg van 22 maart 2022 in stand blijven;
XI.      gelast dat de raad van de gemeente Hardenberg en het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoeden, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de bestuursorganen aan hun betalingsverplichting hebben voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. J.H. van Breda en mr. A.B. Blomberg, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, griffier.
w.g. Hoekstra
voorzitter
w.g. De Jong
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2024
628