ECLI:NL:RVS:2024:2745
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Duitsland
Op 3 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een asielzaak. De vreemdeling had op 8 april 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling werd genomen. De rechtbank Den Haag verklaarde op 27 juni 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond, waarna de vreemdeling hoger beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening. De vreemdeling vroeg de voorzieningenrechter om te bepalen dat hij niet zou worden overgedragen aan Duitsland voordat er op het hoger beroep was beslist, en om opvang en verstrekkingen te ontvangen.
De voorzieningenrechter overwoog dat, op basis van de aangevoerde argumenten, het niet aannemelijk was dat de uitspraak van de rechtbank zou worden vernietigd. De voorzieningenrechter weegt de belangen van zowel de minister als de vreemdeling mee in zijn beslissing. De verantwoordelijkheid van Duitsland voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming was vastgesteld op basis van de Dublinverordening, en de overdrachtstermijn zou op 4 juli 2024 verstrijken. De voorzieningenrechter concludeerde dat de overdracht aan Duitsland geen onomkeerbare gevolgen zou hebben, aangezien de vreemdeling, indien Nederland uiteindelijk verantwoordelijk zou zijn, vanuit Duitsland teruggeleid kon worden naar Nederland.
Uiteindelijk werd het verzoek van de vreemdeling afgewezen en werd bepaald dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 juli 2024.