ECLI:NL:RVS:2024:279

Raad van State

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
202205917/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. den Heyer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 15 september 2022 is genomen. De staatssecretaris heeft de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd voor haar en haar minderjarige kind niet in behandeling genomen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, heeft op 6 oktober 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.L.J. Henket-Reijnen, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de staatssecretaris de asielaanvraag niet in behandeling heeft genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De Afdeling heeft echter geconstateerd dat er in Italië geen opvangfaciliteiten beschikbaar zijn voor Dublinclaimanten, wat leidt tot een reëel risico op materiële deprivatie voor de vreemdeling en haar kind. De staatssecretaris heeft niet voldoende kunnen motiveren dat Italië aan zijn internationale verplichtingen zal voldoen.

Op basis van deze overwegingen heeft de Afdeling het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van de staatssecretaris van 15 september 2022 vernietigd. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn vastgesteld op € 1.750,00, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

202205917/1/V1.
Datum uitspraak: 24 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 6 oktober 2022 in zaak nr. NL22.18548 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 15 september 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar en haar minderjarige kind een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 6 oktober 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.L.J. Henket-Reijnen, advocaat te Geleen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van de vreemdeling niet in behandeling genomen, omdat Italië ingevolge de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
2.       In de uitspraken van 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1654, onder 4.3.2 en 4.3.3, en ECLI:NL:RVS:2023:1655, onder 3.3.2 en 3.3.3, heeft de Afdeling uit de berichtgeving van de Italiaanse autoriteiten afgeleid dat er voor Dublinclaimanten in Italië geen opvangfaciliteiten beschikbaar zijn. Hoewel uit de berichtgeving volgens de Afdeling niet zonder meer volgt dat de Italiaanse autoriteiten onverschillig staan tegenover de situatie van vreemdelingen, bestaat er daarmee een reëel risico dat vreemdelingen buiten hun eigen wil en keuzes om bij overdracht aan Italië terechtkomen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, als bedoeld in punt 92 van het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218, waardoor zij niet kunnen voorzien in de belangrijkste basisbehoeften, zoals onderdak, eten en stromend water. De staatssecretaris is er vooralsnog niet in geslaagd om in weerwil van de berichtgeving deugdelijk te motiveren dat hij nog altijd van het vermoeden mag uitgaan dat Italië zal voldoen aan zijn internationale verplichtingen. De Afdeling concludeert daarom dat de staatssecretaris voor Italië onder deze omstandigheden niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan en dat het overdrachtsbesluit dat de staatssecretaris voor de vreemdeling heeft genomen, onrechtmatig is. Het hoger beroep is gegrond.
3.       De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het door de vreemdeling tegen het besluit van 15 september 2022 ingestelde beroep is gegrond. Dat besluit wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 6 oktober 2022 in zaak nr. NL22.18548;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 15 september 2022, V-[...] en V-[...];
V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. M. den Heyer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
w.g. Den Heyer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Wilde
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2024
598