ECLI:NL:RVS:2024:2794

Raad van State

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
BRS.24.000001
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 3 januari 2024. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, de vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgeheven en schadevergoeding toegekend. De staatssecretaris had op 1 december 2023 de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. De minister heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtsvraag over de gevolgen van een overschrijding van de termijn uit artikel 83b, derde lid, van de Vw 2000, behandeld. In een eerdere uitspraak van 28 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2639, is deze vraag beantwoord. De Afdeling concludeert dat de grief van de minister slaagt en dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, omdat er geen beroepsgronden zijn die niet zijn besproken en er geen reden is om de grensdetentie onrechtmatig te achten.

De beslissing van de Afdeling is als volgt: het hoger beroep wordt gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, het beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier, en is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2024.

Uitspraak

BRS.24.000001
Datum uitspraak: 12 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 3 januari 2024 in zaak nr. NL23.40295 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 1 december 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 3 januari 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van die dag bevolen en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Woudwijk, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       De Afdeling heeft de in de enige grief opgeworpen rechtsvraag over de vraag of een overschrijding van de termijn uit artikel 83b, derde lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van een vrijheidsontnemende maatregel, beantwoord in haar uitspraak van 28 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2639. De overwegingen in die uitspraak zijn ook hier van toepassing. Hieruit vloeit voort dat de grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken en de Afdeling ook ambtshalve geen reden ziet om de grensdetentie onrechtmatig te achten, is het beroep alsnog ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 3 januari 2024 in zaak nr. NL23.40295;
III.      verklaart het beroep ongegrond;
IV.      wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier.
w.g. Soffers
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Buntjer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2024
962