ECLI:NL:RVS:2024:2794
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 3 januari 2024. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, de vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgeheven en schadevergoeding toegekend. De staatssecretaris had op 1 december 2023 de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. De minister heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtsvraag over de gevolgen van een overschrijding van de termijn uit artikel 83b, derde lid, van de Vw 2000, behandeld. In een eerdere uitspraak van 28 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2639, is deze vraag beantwoord. De Afdeling concludeert dat de grief van de minister slaagt en dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, omdat er geen beroepsgronden zijn die niet zijn besproken en er geen reden is om de grensdetentie onrechtmatig te achten.
De beslissing van de Afdeling is als volgt: het hoger beroep wordt gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, het beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier, en is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2024.