202304811/1/R1.
Datum uitspraak: 10 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Afferden, gemeente Bergen (Lb),
appellant,
en
de raad van de gemeente Bergen (Lb),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Dorpsstraat 36 t/m 42" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.W. de Pater, advocaat te Breda, en de raad, vertegenwoordigd door R. Keulards en E. Dohmen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 17 november 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het plan maakt in totaal 17 woningen mogelijk aan de Dorpsstraat en het Mgr. Frederixplein in Afferden. Het plan laat 7 aaneengeschakelde woningen en 10 gestapelde woningen toe in de plaats van een horecabedrijf, twee burgerwoningen en een bedrijfswoning. [appellant] woont nabij het plangebied in de Dorpsstraat. Hij kan zich om verschillende redenen niet met het plan verenigen. [partij] is de initiatiefnemer van het plan.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Stedenbouwkundig onderzoek
4. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte het plan niet door een stedenbouwkundige heeft laten onderzoeken. Volgens [appellant] stelt de raad weliswaar dat hij opdracht heeft gegeven voor een stedenbouwkundig onderzoek, maar heeft de raad niet inzichtelijk gemaakt wie wanneer dit onderzoek heeft verricht en op welke wijze dit onderzoek heeft plaatsgevonden. Het plan is volgens [appellant] in zoverre onzorgvuldig voorbereid.
4.1. In paragraaf 4.4.1 van de plantoelichting is vermeld dat onderzoek is uitgevoerd door een stedenbouwkundige. In de Zienswijzennota, die is gevoegd bij het bestreden besluit, heeft de raad ook gewezen op de conclusie van het stedenbouwkundig rapport dat hij heeft laten opstellen. De raad heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat hij telefonisch opdracht aan Buro Waalburg heeft gegeven om een stedenbouwkundig advies op te stellen. De raad heeft als bijlage bij zijn verweerschrift dit rapport, getiteld "Stedenbouwkundige onderbouwing locatie Dorpsstraat - Mgr. Frederixplein" en opgesteld door Buro Waalburg op 17 juni 2022, aan de Afdeling verstrekt. [appellant] is hiervan ook in kennis gesteld.
Het betoog slaagt niet.
Aanzicht
5. [appellant] betoogt dat het plan het aanzicht van de Dorpsstraat onevenredig aantast. De maximale bouwhoogte van 11,25 m is volgens [appellant] te hoog in vergelijking met de woningen rondom het plangebied. Ook hebben de woningen rondom het gebied maximaal twee woonlagen, terwijl het plan voor het meest oostelijke bouwvlak drie woonlagen toelaat, aldus [appellant]. Dit verschil tast volgens [appellant] het aanzicht van de Dorpsstraat aan. [appellant] voert aan dat het plan het uitzicht op de achter de Dorpsstraat staande kerk belemmert.
5.1. De Afdeling stelt vast dat op grond van artikel 4.2.1, aanhef en onder i, van de regels bij het bestreden plan de maximale goot- en bouwhoogte in het bouwvlak ten westen van het Mgr. Frederixplein ten hoogste 6,5 m respectievelijk 9 m bedragen. De maximale goot- en bouwhoogte in het bouwvlak ten oosten van het Mgr. Frederixplein bedragen op grond van artikel 4.2.1, aanhef en onder i, van de planregels ten hoogste 6 m respectievelijk 11 m. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat de maximale goot- en bouwhoogte in het oostelijke bouwvlak een gebouw mogelijk maken met twee reguliere bouwlagen en een kap.
5.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat het plan het aanzicht van de Dorpsstraat en het uitzicht op de kerk niet onaanvaardbaar aantast. Het bestemmingsplan "Afferden", dat op 13 juli 2010 is vastgesteld, maakt rondom het plangebied maximale bouwhoogtes van 6 m en 9 m mogelijk. De omstandigheid dat de toegestane hoogtes feitelijk niet overal zijn benut, maakt dit niet anders. In verband daarmee heeft de raad een maximale bouwhoogte van 9 m passend mogen achten in de omgeving, zoals is toegelicht in het verweerschrift. De maximale bouwhoogte van 11 m wijkt hier slechts 2 m van af en tast het aanzicht van de Dorpsstraat daarom niet onaanvaardbaar aan volgens de raad. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen reden om te oordelen dat de raad zich niet op dat standpunt heeft mogen stellen. Het plan heeft weliswaar invloed op het uitzicht op de kerk, maar het uitzicht wordt niet in zo’n mate beperkt dat de raad had moeten concluderen dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Hierbij betrekt de Afdeling ook dat er geen recht op blijvend vrij uitzicht bestaat en dat op het oostelijke bouwvlak slechts een kap als bovenste verdieping is toegestaan.
5.3. Voor zover [appellant] wijst op een maximale bouwhoogte van 11,25 m, gaat het niet om een hoogte die in het plan bij recht is toegestaan maar om een zogenoemde binnenplanse afwijkingsmogelijkheid. Deze is neergelegd in artikel 7.1, aanhef en onder e, van de planregels. De afwijkingsmogelijkheid geldt alleen voor plaatselijke verhogingen zoals schoorstenen, luchtkokers en lichtkappen en kent als voorwaarde dat de oppervlakte van de vergroting maximaal 10% van het desbetreffende bouwvlak bedraagt. De hoogte mag maximaal 1,25 maal de al toegestane bouwhoogte van het gebouw bedragen. Het vorige plan "Afferden" kende dezelfde afwijkingsmogelijkheid in artikel 19.1, aanhef en onder f, van de planregels. Gelet op het voorgaande en de omstandigheid dat er een nader toetsingsmoment is voor de toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid, acht de Afdeling het opnemen van deze bepaling niet onredelijk.
Het betoog slaagt niet.
Parkeren
6. [appellant] betoogt dat het plan niet voorziet in voldoende parkeergelegenheid en daarom leidt tot parkeeroverlast. Het Mgr. Frederixplein is volgens [appellant] te smal om openbare parkeerplaatsen te realiseren. Hiernaast stelt [appellant] dat de raad de parkeerbehoefte van de horecagelegenheid "Kubbus Partycentrum" die onder het vorige bestemmingsplan "Afferden" was toegestaan, onjuist heeft vastgesteld, omdat een partycentrum, in tegenstelling tot woningen, slechts ’s avonds en in het weekend wordt bezocht.
6.1. In paragraaf 5.6.2 van de plantoelichting is de raad ingegaan op de parkeerdruk. Daarin is vermeld dat aan de hand van de kencijfers uit de CROW-publicatie 381 "Toekomst bestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" van december 2018 (hierna: de CROW-publicatie) de parkeerbehoefte voor het plan is berekend. Hierbij heeft de raad de stedelijke zone "schil centrum" en stedelijkheidsgraad "matig stedelijk" toegepast. De cijfers die de raad heeft gehanteerd liggen binnen de bandbreedte van de kencijfers van de CROW-publicatie. De raad heeft op de zitting toegelicht dat hij bij het vaststellen van de exacte cijfers rekening heeft gehouden met het gemeentelijke parkeerbeleid dat kort vóór het vaststellen van het plan voor toekomstige situaties in werking was getreden en de daarin opgenomen parkeernormen. Gelet daarop zijn volgens de raad 22 parkeerplaatsen nodig om in de parkeerbehoefte te voorzien. De raad heeft op de zitting bevestigd dat 9 parkeerplaatsen in de openbare ruimte en 16 parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Hiermee voorziet het plan volgens de raad voldoende in de parkeerbehoefte. De Afdeling acht dit niet onjuist.
De raad heeft in de plantoelichting ook gewezen op de omstandigheid dat het aantal benodigde parkeerplaatsen onder het plan zal afnemen met 42 parkeerplaatsen ten opzichte van de situatie onder het vorige plan, die een horecagelegenheid toestond in het plangebied. In de oude situatie waren er volgens de kencijfers voor de horecagelegenheid en de vier woningen in het plangebied 64 parkeerplaatsen nodig. De raad heeft hierbij naar het oordeel van de Afdeling gebruik mogen maken van de kencijfers voor de categorie "Discotheek" om de parkeerbehoefte van het partycentrum te berekenen. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat het partycentrum weliswaar niet dagelijks gebruikt werd, maar dat dit niet wegneemt dat het gebruik van het partycentrum in de avonden en weekeinden wel veel bezoekers kon hebben en het centrum daarmee een grote parkeerbehoefte had. In de nieuwe situatie zijn er 22 parkeerplaatsen nodig voor de woningen. Het plan heeft volgens de raad ook zo beschouwd geen nadelige invloed op de parkeerdruk. Ook dat acht de Afdeling niet onjuist.
Anders dan [appellant] betoogt, heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat het Mgr. Frederixplein niet te smal is om daar parkeerplaatsen te realiseren. De raad heeft in paragraaf 5.6.2 van de plantoelichting aangegeven dat deze straat verbreed zal worden ten behoeve van de realisatie van die parkeerplaatsen. Er bestaat geen grond om aan de juistheid daarvan te twijfelen.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt mogen stellen dat het plan niet zal leiden tot een tekort aan parkeerplaatsen.
Het betoog slaat niet.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Hoekstra
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2024
195-1099