ECLI:NL:RVS:2024:2811

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
202205483/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgevingsvergunning herontwikkeling gemeentelijke monumenten Tilburg

Op 10 juli 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Het hoger beroep was ingesteld door een appellant die bezwaar had gemaakt tegen de omgevingsvergunning die op 22 december 2020 door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg was verleend voor de herontwikkeling en restauratie van gemeentelijke monumenten aan twee locaties in Tilburg. De appellant, wonend naast de panden, vreesde voor overlast en een toename van parkeerdruk door de nieuwe bewoners van de appartementen die in de panden zouden worden gerealiseerd. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarop hij in hoger beroep ging.

De Raad van State oordeelde dat de omgevingsvergunning terecht was verleend, ook al was het oorspronkelijke plan gewijzigd. De nieuwe plannen omvatten de omvorming van een woonhuis tot zes zelfstandige appartementen en het voormalige klooster tot zestien zelfstandige appartementen, met een horecafunctie in de kapel. De Afdeling oordeelde dat het college voldoende had gemotiveerd dat de vergunning in overeenstemming was met het bestemmingsplan en dat de belangen van de appellant niet zwaarder wogen dan de belangen van de herontwikkeling. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant niet kon aantonen dat er sprake was van een evidente privaatrechtelijke belemmering.

De uitspraak benadrukt de beleidsruimte die het college heeft bij het verlenen van omgevingsvergunningen en de noodzaak voor de bestuursrechter om te toetsen of de besluitvorming in overeenstemming is met het recht, zonder zelf de inhoudelijke afweging te maken over de ruimtelijke ordening. De Raad van State bevestigde dat de belangenafweging door het college correct was uitgevoerd en dat de appellant niet in zijn belangen was geschaad door de verleende vergunning.

Uitspraak

202205483/1/R2.
Datum uitspraak: 10 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Tilburg,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-­West­-Brabant van 8 augustus 2022 in zaak nr. 21/3502 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.
Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2020 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor de herontwikkeling en restauratie van de panden aan de [locatie 1] en [locatie 2].
Bij besluit van 1 juli 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en enkele voorschriften aan de verleende omgevingsvergunning verbonden.
Bij uitspraak van 8 augustus 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 29 februari 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. B.F.J. Bollen, advocaat in Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.P.F. Warnier en A. van de Sande, zijn verschenen. Verder is op zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. Q.W.J. de Ruijter en [gemachtigden], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 4 augustus 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       De gemeente Tilburg en een dochteronderneming van [vergunninghouder], [bedrijf], hebben een verkoop- en realisatieovereenkomst gesloten voor de herontwikkeling en restauratie van de panden aan de [locatie 1] en [locatie 2]. De panden zijn gemeentelijke monumenten. Het plan was oorspronkelijk om het woonhuis aan de [locatie 1] te renoveren, om het voormalige klooster aan de [locatie 2] te verbouwen tot 3 zelfstandige appartementen en om een atelierwoning van de refter en de kapel te maken.
3.       Dit plan bleek volgens de ontwikkelaar niet haalbaar en daarom wijkt het bouwplan en de aanvraag om een omgevingsvergunning daarvan af. Het woonhuis aan de [locatie 1] wordt nu omgevormd tot 6 zelfstandige appartementen. Het voormalige klooster aan de [locatie 2] wordt omgevormd tot 16 zelfstandige appartementen en de kapel wordt een ruimte met een bijeenkomstfunctie en daghoreca. Het college heeft de vergunning in afwijking van het bestemmingsplan verleend.
4.       [appellant] woont aan de [locatie 3]-[locatie 4] in Tilburg, direct naast het pand aan de [locatie 1]. Hij kan zich niet verenigen met de verleende vergunning, omdat hij vreest voor overlast door de nieuwe bewoners en de toenemende parkeerdruk.
5.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Toetsingskader
6.       Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Hoger beroep
Specifieke doelgroepen
7.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de omgevingsvergunning heeft mogen verlenen met toepassing van artikel 5.2, onder e, van het bestemmingsplan "Tilburg, Appartementen 2019". Volgens [appellant] heeft het college niet goed gemotiveerd voor welk specifieke woonconcept de appartementen worden gebruikt, welke bijzondere doelgroepen er worden gehuisvest en hoe dit is geborgd in de omgevingsvergunning.
7.1.    Uit artikel 5.2, onder e, van het bestemmingsplan "Tilburg, Appartementen 2019" volgt dat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning kan verlenen voor gestapelde woningen met een gebruiksoppervlakte kleiner dan 50 m², voor zover sprake is van een specifiek woonconcept dat bedoeld is voor het huisvesten van bijzondere doelgroepen, zoals genoemd in de "Update stedelijke ontwikkelingsstrategie".
7.2.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college de omgevingsvergunning kon verlenen met toepassing van artikel 5.2, onder e, van het bestemmingsplan "Tilburg, Appartementen 2019". Het college heeft namelijk goed gemotiveerd hoe de appartementen worden gebruikt voor een specifiek woonconcept, dat bedoeld is voor het huisvesten van bijzondere doelgroepen. Zoals het college heeft toegelicht, is voor het specifieke woonconcept teruggegrepen op het oorspronkelijke gedachtegoed van het klooster, waarbij groepswonen centraal staat. Door in de appartementen studenten, short-/midstay of expats te huisvesten, worden bijzondere doelgroepen gehuisvest die passen binnen dit specifieke woonconcept. Deze doelgroepen worden genoemd als specifieke kwalitatieve opgave in de "Update stedelijke ontwikkelingsstrategie". De voorwaarde is opgenomen in paragraaf 3.3.5. van de ruimtelijke motivering, waar het college in het besluit van 22 december 2020 naar heeft verwezen en die deel uitmaakt van dat besluit.
Het betoog slaagt niet.
Horecabestemming
8.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college in het besluit van 22 december 2020 niet goed heeft gemotiveerd waarom de horecafunctie voor de kapel in strijd met artikel 6.1.1 van het bestemmingsplan "Centrum Zuid 2008" is vergund.
8.1.    [appellant] heeft deze beroepsgrond ook al in beroep naar voren gebracht en de rechtbank heeft deze beroepsgrond niet besproken. De Afdeling ziet hierin echter geen aanleiding om de uitspraak te vernietigen, omdat het betoog niet slaagt. Het college heeft het bouwplan namelijk ruimtelijk aanvaardbaar mogen achten. Het college heeft de omgevingsvergunning in afwijking van artikel 6.1.1 van het bestemmingsplan "Centrum Zuid 2008" verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2, van de Wabo, in samenhang met artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II van het Bor. In het besluit van 22 december 2020 en de daarbij behorende ruimtelijke motivering heeft het college gemotiveerd dat de horeca in de kapel daghoreca is van de lichtste categorie, namelijk categorie 1. In het besluit van 1 juli 2021 heeft het college daarnaast toegelicht dat de openingstijden gelijk zijn aan de openingstijden van het achterliggende park en dat eventuele overlast van de kapel met daghoreca daarom beperkt zal zijn en zich in elk geval niet in de nachtelijke uren zal voordoen. Het college heeft daarbij mogen betrekken dat de locatie is gelegen in een stedelijke omgeving.
Het betoog slaagt niet.
Parkeren
9.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college in het besluit van 22 december 2020 is uitgegaan van een onjuiste parkeerbalans. Volgens [appellant] had het college namelijk rekening moeten houden met appartementen van minimaal 50 m². Ook is volgens [appellant] de parkeerbalans ten onrechte gebaseerd op de regeling "oud voor nieuw", zoals vastgelegd in de nota "Parkeernormen Tilburg 2017".
9.1.    [appellant] heeft deze beroepsgrond niet eerder aangevoerd. In het beroepschrift is weliswaar aan het einde van de conclusie aangestipt dat tijdens de renovatie van de naastgelegen, hier niet aan de orde zijnde, panden niet aan de geldende parkeernorm wordt voldaan, maar dat is niet de beroepsgrond zoals die in hoger beroep naar voren is gebracht. In het omgevingsrecht kunnen beroepsgronden niet voor het eerst in hoger beroep worden aangevoerd. Een uitzondering wordt gemaakt als uitgesloten is dat andere belanghebbenden daardoor worden benadeeld. Die uitzondering doet zich bij deze beroepsgrond niet voor. De Afdeling bespreekt deze beroepsgrond daarom niet inhoudelijk.
Evidente privaatrechtelijke belemmering en woon- en leefklimaat
10.     [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college geen doorslaggevende betekenis heeft hoeven toekennen aan de gestelde aantasting van zijn privacy en woon- en leefklimaat. De rechtbank heeft namelijk niet onderkend dat een evidente privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de verlening van de omgevingsvergunning. Op 70 cm afstand van zijn woning wordt een uitbouw met vensteropeningen en een dakkapel gebouwd, waardoor het besluit van 22 december 2020 in strijd met artikel 5:50, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is genomen. Volgens [appellant] heeft de rechtbank daarnaast niet onderkend dat de uitbouw van het pand aan de [locatie 1] zo dicht op zijn perceel wordt gebouwd, dat dit een inbreuk op zijn privacy en woon- en leefklimaat oplevert. Het uitzicht vanaf zijn perceel en de lichtinval in zijn woning worden namelijk door deze uitbouw beperkt.
10.1.  De uitbouw van het pand aan de [locatie 1] levert geen evidente privaatrechtelijke belemmering op. De vensteropeningen en de dakkapel geven geen rechtstreeks, maar een "schuin uitzicht" op het erf van [appellant]. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling kan uit de bewoordingen van artikel 5:50 van het BW niet zonder meer worden afgeleid dat onder het daarin verwoorde verbod ook het "schuin uitzicht" moet worden begrepen. De Afdeling wijst ter vergelijking naar haar uitspraak van 31 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3539, onder 8.3. Er was dus geen reden voor het college om de vergunning om deze reden te weigeren.
10.2.  De rechtbank heeft daarnaast terecht geoordeeld dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat de voorziene woonunits niet leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon-, en leefklimaat van [appellant]. Weliswaar is enige beperking van zijn uitzicht en lichtinval niet uit te sluiten, en zal er enig zicht zijn vanuit de appartementen op het erf van [appellant], maar deze gevolgen zijn niet zodanig dat het college hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan het heeft gedaan. Het college heeft daarbij mogen betrekken dat het gaat om een ontwikkeling in stedelijk gebied, namelijk het centrum van Tilburg.
Financiële haalbaarheid
11.     [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellant] zich vanwege het relativiteitsvereiste niet kan beroepen op de afspraken tussen de gemeente Tilburg en [bedrijf]. Tijdens de zitting heeft [appellant] verduidelijkt dat deze beroepsgrond zich richt tegen de belangenafweging van het college. Volgens [appellant] is er een disbalans tussen zijn belangen enerzijds en het belang van de financiële haalbaarheid van het project anderzijds.
11.1.  Het relativiteitsvereiste staat niet in de weg aan bespreking van deze aldus toegelichte beroepsgrond. [appellant] kan namelijk wel opkomen tegen de gemaakte belangenafweging, omdat dit ook strekt tot bescherming van zijn belangen. De Afdeling ziet hierin echter geen aanleiding om de uitspraak te vernietigen, omdat het betoog niet slaagt. Het college heeft het belang om op deze al lang leegstaande locatie een financieel haalbaar project te vergunnen namelijk zwaarder mogen achten dan de belangen van [appellant]. Weliswaar was het oorspronkelijke bouwplan in de afspraken tussen de gemeente Tilburg en [bedrijf] gunstiger voor [appellant], maar het college hoefde daar geen reden in te zien om de omgevingsvergunning te weigeren. [appellant] heeft toegelicht dat hij zijn eigen woning heeft gekocht in de veronderstelling dat het oorspronkelijke plan van drie appartementen en een atelierwoning zou worden uitgevoerd. Daarvan uitgaande is weliswaar invoelbaar dat hij de impact van het nu vergunde plan op zijn woon- en leefklimaat vreest, maar dat laat onverlet dat het college dit plan op de eigen merites heeft moeten beoordelen en dat ook heeft gedaan.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
12.     Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
Proceskosten
13.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ahmady-Pikart
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2024
1092-638
BIJLAGE
Burgerlijk Wetboek Boek 5
Artikel 50
1. Tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, is het niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven.
[…]
Bestemmingsplan "Centrum Zuid 2008"
6.1.1 Functie
De voor ´Gemengd-1´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijven die zijn genoemd in Staat van bedrijfsactiviteiten onder de categorieën 1 tot en met 2;
b. kantoren tot maximaal 250 m² bruto vloeroppervlak per zelfstandige eenheid met een maximum van 700 m² bruto vloeroppervlak per bestemmingsvlak;
c. maatschappelijke instellingen;
d. recreatie;
e. sport;
f. dienstverlening (maatschappelijk en zakelijk);
g. wonen, gestapeld en grondgebonden met dien verstande dat:
1. bij gestapelde bouw op de begane grond tenminste 50% van de totale vloeroppervlakte met één of meerdere van de onder a t/m e bedoelde functies dient te worden gerealiseerd, dan wel met een menging hiervan;
2. bij gestapelde bouw de verdiepingen een woonfunctie moeten hebben;
3. bij gestapelde nieuwbouw parkeren plaats dient te vinden op eigen terrein in het bouwvlak onder straatpeil niveau;
bouwwerken van algemeen nut;
Bestemmingsplan "Tilburg, Appartementen 2019"
5.2 Artikel 6 Gemengd-1
[…]
e. Aan lid 6.5 Specifieke gebruiksregels wordt een nieuw sublid 6.5.11 toegevoegd:
3.5.6 Afwijking gestapelde woningen kleiner dan 50m² GBO
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder sublid 6.1.1 onderdeel g. ten behoeve van gestapelde woningen met een gebruiksoppervlakte kleiner dan 50m2 GBO voor zover sprake is van een specifiek woonconcept dat bedoeld is voor het huisvesten van bijzondere doelgroepen zoals genoemd in Bijlage 2 Update stedelijke ontwikkelingsstrategie
Bestemmingsplan "Tilburg, parkeerregeling 2017"
4.1 Parkeren
[…]
b. Hierbij moet worden voldaan aan de parkeernormen en rekenmethode, zoals neergelegd in de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'. Indien deze parkeernota gedurende de
planperiode wordt gewijzigd dient te worden voldaan aan de gewijzigde parkeernormen en rekenmethode;
[…]