202200145/1/A2
Datum uitspraak: 10 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Capelle aan den IJssel,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 november 2021 in zaak nr. 20/6402 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 18 november 2019 heeft het college de gemeentelijke schuldhulpverlening aan [appellant] per 18 november 2019 beëindigd.
Bij besluit van 30 april 2020 heeft het college het verzoek van [appellant] om herziening van het besluit van 18 november 2019 en hervatting van de schuldhulpverlening afgewezen.
Bij besluit van 26 oktober 2020 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 30 april 2020 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 november 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
Met toestemming van partijen is een onderzoek op een zitting achterwege gelaten, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1. [appellant] is op 5 augustus 2016 gestart met een gemeentelijk schuldhulpverleningstraject. In november 2019 heeft het college dit traject beëindigd, omdat [appellant] zich volgens het college niet aan de voorwaarden voor het traject heeft gehouden. [appellant] is het hier niet mee eens.
2. De behandeling van het hoger beroep op een zitting van de Afdeling stond gepland op 12 september 2022. Op 9 september 2022 hebben [appellant] en het college verzocht om uitstel van de zitting om in onderling overleg tot een oplossing te komen. De Afdeling heeft dat verzoek ingewilligd. [appellant] en het college hebben meerdere keren desgevraagd te kennen gegeven dat zij nog in gesprek waren over mogelijke hervatting van het minnelijk traject.
3. Op 13 mei 2024 heeft de gemachtigde van [appellant] aan de Afdeling laten weten dat [appellant] en het college een schikking hebben bereikt, dat [appellant] het minnelijk traject positief heeft afgerond en dat hij geen belang meer heeft bij voortzetting van de procedure maar de zaak niet wil intrekken. De Afdeling heeft dit bericht van [appellant] opgevat als toestemming om de zaak zonder zitting af te doen. Het college heeft desgevraagd toestemming gegeven om de zaak zonder zitting af te doen.
4. De Afdeling is slechts gehouden tot inhoudelijke beoordeling van een hoger beroep, indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Daarbij gaat het erom of het doel dat de indiener voor ogen staat met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor hem van feitelijke betekenis is. De vraag of er procesbelang is, wordt beantwoord naar de stand van zaken op het moment van het beoordelen van het hoger beroep.
5. Het doel dat [appellant] voor ogen stond, namelijk hervatting van de schuldhulpverlening, is bereikt, aangezien de partijen een schikking hebben getroffen en [appellant] het minnelijk traject positief heeft afgerond. Hij heeft daarom geen belang meer bij een inhoudelijke behandeling van het door hem ingestelde hoger beroep, zoals zijn gemachtigde ook aan de Afdeling heeft bevestigd.
6. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
7. Het college hoeft de proceskosten niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2024
705