202401477/1/A2.
Datum uitspraak: 17 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
en
het college van beroep voor de examens van de Universiteit Twente (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Op 24 november 2023 heeft de examencommissie van de bacheloropleiding Mechanical Engineering van de Universiteit Twente (hierna: de examencommissie) het essay voor het vak System Engineering wegens plagiaat ongeldig verklaard, bepaald dat [appellant] niet mag deelnemen aan de herkansing voor dat vak tot februari 2024, hem opgedragen om samen met de examinator een nieuwe datum en methode vast te stellen voor een (vervangende) opdracht en bepaald dat een notificatie van het plagiaat wordt opgenomen in het studentendossier.
Op 29 februari 2024 heeft het CBE het daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 22 april 2024, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], is verschenen. Namens het CBE heeft J.A. Zevenberg online deelgenomen. Ook hebben namens de examencommissie G.R.B.E. Römer en M.P. Zwier online deelgenomen.
Overwegingen
Achtergrond van het geschil
1. [appellant] volgt de bacheloropleiding Mechanical Engineering aan de Universiteit Twente. Vanwege plagiaat bij het vak System Engineering heeft de examencommissie het essay voor dat vak ongeldig verklaard en beslist dat hij pas in het volgende studiejaar een nieuw essay kan indienen voor dit vak. Daarbij is aangegeven dat een notificatie van het oordeel in zijn studentendossier wordt opgenomen.
2. Het CBE heeft in administratief beroep geoordeeld dat de examencommissie ten onrechte de plagiaatscore van het detectieprogramma Turnitin onverkort had overgenomen zonder zelf nader onderzoek te verrichten naar het plagiaat. Daarbij had zij bij het bepalen van de strafmaat ten onrechte een eerdere waarschuwing over het plagiaat bij een ander vak meegewogen. Het CBE heeft daarom het administratief beroep gegrond verklaard en de examencommissie opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen.
3. In de nieuwe beslissing heeft de examencommissie het essay opnieuw wegens plagiaat ongeldig verklaard, bepaald dat [appellant] niet mag deelnemen aan de herkansing voor dat vak tot februari 2024, hem opgedragen om samen met de examinator een nieuwe datum en methode vast te stellen voor een (vervangende) opdracht en bepaald dat een notificatie van het plagiaat wordt opgenomen in het studentendossier. Het nadere onderzoek, waarbij zijn essay is vergeleken met dat van een andere student en waarin onderzoek is verricht naar het gebruik van generatieve AI, bevestigde namelijk dat [appellant] plagiaat heeft gepleegd.
4. Tegen deze beslissing heeft [appellant] opnieuw administratief beroep ingesteld. Dit heeft het CBE ongegrond verklaard. Daartoe heeft het CBE overwogen dat het geconstateerde plagiaat onweersproken is, de opgelegde sanctie binnen de grenzen van de bestaande sanctieladder is gebleven, de gevolgen daarvan niet te zwaar waren en [appellant] op verschillende punten door de examencommissie tegemoet is gekomen, zodat hij direct na verloop van de sanctie-periode de studie kon afronden. Over het ne bis in idem-beginsel heeft het CBE geoordeeld dat de eerdere beslissing van de examencommissie is vernietigd zonder de rechtsgevolgen in stand te laten. Daarom is [appellant] bij de nieuwe beslissing van de examencommissie voor het eerst een sanctie opgelegd.
Beroep en beoordeling
Procesbelang van [appellant]
5. Hoewel het CBE zich op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] geen belang heeft bij een inhoudelijke behandeling van de procedure, overweegt de Afdeling dat niet is uit te sluiten dat hij door de beslissing van het CBE is aangetast in zijn eer en goede naam.
Het CBE heeft ten onrechte nadere stukken buiten beschouwing gelaten
6. [appellant] betoogt tevergeefs dat het CBE ten onrechte het aanvullende stuk van 24 januari 2024 buiten beschouwing heeft gelaten. Vast staat dat het aanvullende stuk negen dagen voor de zitting van 2 februari 2024 bij het CBE is ingediend. Dit is binnen de termijn van tien dagen, zoals bepaald in artikel 7:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Niet valt in te zien dat het voor [appellant] redelijkerwijs niet mogelijk is geweest om het nadere stuk eerder in te brengen. Daarnaast heeft hij in beroep bij de Afdeling alsnog de standpunten naar voren gebracht die waren opgenomen in het stuk dat het CBE buiten beschouwing heeft gelaten. Daarbij is niet gebleken dat [appellant] door het door het CBE buiten beschouwing laten van het aanvullende stuk in zijn belangen is geschaad.
De beslissing is in strijd met het ne bis in idem-beginsel
7. [appellant] betoogt dat het CBE niet heeft onderkend dat de beslissing van de examencommissie in strijd is met het ne bis in idem-beginsel. Hoewel het CBE het administratief beroep tegen de beslissing van 17 juli 2023 gegrond heeft verklaard, heeft het nagelaten deze beslissing te vernietigen. De punitieve sanctie is daarmee blijven voortbestaan. De nieuwe beslissing van de examencommissie van 24 november 2023 is daarom een dubbele bestraffing.
7.1. In de beslissing van 6 november 2023 overweegt het CBE onder 5.5 dat de beslissing van 17 juli 2023 op onjuiste gronden tot stand is gekomen en derhalve niet in stand kan blijven. Onder het kopje ‘beslissing’ vermeldt het CBE vervolgens dat het administratief beroep gegrond is en draagt het de examencommissie op om een nieuwe beslissing te nemen. Daarmee had er voor [appellant] redelijkerwijs geen twijfel over kunnen bestaan dat de beslissing van het CBE ook tot vernietiging van de beslissing van 17 juli 2023 strekte. Van een dubbele bestraffing als bedoeld in het ne bis in idem-beginsel is geen sprake nu de beslissing van 24 november 2023 in de plaats is gekomen van de vernietigde beslissing van 17 juli 2023. De Afdeling merkt bovendien op dat in de nieuwe beslissing van 24 november 2023 een lagere sanctie is opgelegd. Ingevolge de beslissing van 17 juli 2023 mocht [appellant] immers pas in het volgende academische jaar een nieuw essay voor het vak System Engineering indienen, terwijl in de beslissing van 24 november 2024 deze termijn is verkort tot februari 2024. Overigens is er ook feitelijk geen sprake van een dubbele bestraffing. De sanctie omvatte in beide beslissingen dezelfde periode van uitsluiting, namelijk van 17 juli 2023 tot 1 februari 2024. De beroepsgrond faalt.
De beslissing is in strijd met het motiveringsbeginsel en vertrouwensbeginsel
8. Het betoog van [appellant], dat het CBE niet heeft onderkend dat de beslissing van de examencommissie in strijd is met het motiveringsbeginsel en vertrouwensbeginsel, slaagt niet. De Afdeling acht daarvoor van belang dat het geconstateerde plagiaat in het essay voor het vak System Engineering door hem niet is weersproken. De examencommissie kon daarom op grond van de Rules & Regulations 2022-2023 de student uitsluiten van deelname aan het tentamen tot een periode van maximaal een jaar. Omdat de opgelegde uitsluiting van het tentamen niet meer bedraagt dan een jaar, heeft het CBE terecht overwogen dat de examencommissie binnen haar sanctiebevoegdheden is gebleven. De stelling van [appellant] dat het CBE ten onrechte de e-mail van de examencommissie heeft laten gelden als formele waarschuwing, terwijl hij erop mocht vertrouwen daarvan geen nadeel te ondervinden, volgt de Afdeling evenmin. Uit de beslissing van de examencommissie blijkt immers niet dat de eerder gegeven waarschuwing van invloed is geweest bij het bepalen van de strafmaat.
De beslissing is in strijd met het evenredigheidsbeginsel
9. [appellant] betoogt ook tevergeefs dat het CBE ten onrechte heeft geoordeeld dat de beslissing van de examencommissie niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De enkele stelling dat de sanctie hem gezien de lengte zwaar is gevallen is daarvoor onvoldoende. Daarbij komt dat, zoals het CBE terecht heeft overwogen, het verzoek van [appellant] om eerder te mogen beginnen met de bacheloropdracht, ondanks dat hij het vak Dynamics nog niet had afgerond, in augustus 2023 door de examencommissie is toegewezen. Het CBE heeft daarover bij de Afdeling toegelicht dat de examencommissie daarmee heeft voorkomen dat hij door de opgelegde sanctie nog meer studievertraging zou oplopen. Hij is daarmee rond dezelfde periode afgestudeerd als in de situatie waarin er geen sanctie opgelegd zou zijn.
De examencommissie heeft [appellant] ten onrechte niet gehoord
10. Het betoog van [appellant] dat het CBE niet heeft onderkend dat hij in strijd met artikel 4:8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb niet voorafgaand aan de beslissing van 24 november 2023 is gehoord door de examencommissie, slaagt niet. Vast staat dat hij reeds eerder, namelijk bij de voorbereiding van de beslissing van 17 juli 2023, in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen. Omdat zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan, is, gelet op artikel 4:11, aanhef en onder b, van de Awb, terecht afgezien van het opnieuw in de gelegenheid stellen een zienswijze naar voren te brengen. Daarbij is ook op de zitting bij de Afdeling niet gebleken welk ander standpunt [appellant] in een zienswijze naar voren had willen brengen en in welk belang hij is geschaad.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, mr. H. Benek en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. Van de Sluis
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2024
802-1062