202302303/1/R4.
Datum uitspraak: 17 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Eibergen, gemeente Berkelland,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 maart 2023 in zaak nr. 21/5166 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Berkelland.
Procesverloop
Bij besluit van 13 oktober 2021 heeft het college geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een vrijstaande woning op het perceel nabij [locatie 1] te Eibergen (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 13 maart 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en [partij] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 mei 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Twello, en het college, vertegenwoordigd door mr. I. Nikkels en M.G.M. Kuiperij, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 16 september 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. [appellant] heeft op 16 september 2020 een aanvraag ingediend voor het bouwen van een vrijstaande woning op het perceel. Op het perceel staat de woning van zijn ouders. De nieuw te bouwen vrijstaande woning is voorzien naast de woning die al op het perceel aanwezig is.
Het perceel waarop de woning is voorzien heeft in het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Eibergen, Woongebieden 2011" de bestemming "Wonen" en de dubbelbestemming "Waarde-Archeologische verwachting 3". De aanvraag is in strijd met het bestemmingsplan, omdat op het perceel waarop de woning is voorzien geen bouwvlak aanwezig is en hoofdgebouwen binnen een bouwvlak moeten worden gebouwd. Het college heeft beoordeeld of het met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo voor het bouwplan van het bestemmingsplan wenst af te wijken. Bij besluit van 13 oktober 2021 heeft het college besloten de gevraagde omgevingsvergunning niet te verlenen, wegens strijd met het woonbeleid. Het woonbeleid bestaat uit de "Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in de Achterhoek" van de provincie Gelderland, de "Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in Berkelland" bij besluit van 12 november 2019 vastgesteld door de raad van de gemeente Berkelland, "Thuis in Berkelland, woonvisie gemeente Berkelland 2020-2025" bij besluit van 26 mei 2020 vastgesteld door de raad en "Ruimte extra woningbouw per kern 2021" bij besluit van 11 november 2020 vastgesteld door het college (hierna samen: het woonbeleid).
3. Bij uitspraak van 13 maart 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 13 oktober 2021 ingestelde beroep ongegrond verklaard. [appellant] kan zich niet met die uitspraak verenigen en heeft daartegen hoger beroep ingesteld.
Beoordeling van het hoger beroep
Is de aanvraag in strijd met het woonbeleid?
4. Het betoog van [appellant], dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de aanvraag niet in strijd is met het woonbeleid, slaagt niet. Het college heeft de aanvraag aan het woonbeleid getoetst en gemotiveerd waarom het bouwplan daar niet aan voldoet. [appellant] heeft alleen gesteld, maar niet nader onderbouwd dat de aanvraag wel in overeenstemming is met het woonbeleid. Het door [appellant] in zoverre aangevoerde leidt daarom niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Vertrouwensbeginsel
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld door de omgevingsvergunning te weigeren. In dat verband wijst hij erop dat de rechtbank onvoldoende waarde heeft gehecht aan de gebeurtenissen en stukken voorafgaand aan de aanvraag om een omgevingsvergunning van 16 september 2020. [appellant] is van mening dat er door het college toezeggingen zijn gedaan die maken dat het college toch een omgevingsvergunning voor het bouwplan had moeten verlenen. In het bijzonder wijst hij op een collegebesluit van 21 januari 2020, waaruit volgens hem volgt dat het bouwplan om op het perceel een vrijstaande woning te realiseren ter inzage zal worden gelegd en dat als er geen zienswijzen worden ingediend, het college de omgevingsvergunning zal verlenen. Hij wijst erop dat uit dat stuk ook volgt dat het college het realiseren van een woning op het perceel een goede invulling vindt en dat ook de welstandscommissie daarover positief heeft geadviseerd.
5.1. Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe.
5.2. Uit het door [appellant] overgelegde stuk van 21 januari 2020 volgt dat het college heeft besloten om het bouwplan voor het realiseren van een vrijstaande woning op het perceel door middel van een informele inspraakprocedure ter inzage te leggen. Verder volgt daaruit dat, na afronding van deze informele inspraakprocedure, de procedure voor het verlenen van de omgevingsvergunning zal worden vervolgd, tenzij er tijdens de informele terinzagelegging reacties worden ontvangen. In het stuk wordt verder uitgelegd dat als er tijdens de informele inspraakprocedure geen reacties worden ontvangen, het ontwerpbesluit ter inzage kan worden gelegd. Als vervolgens ook na de terinzagelegging van het ontwerpbesluit geen zienswijzen naar voren worden gebracht, kan de vergunning ambtelijk definitief worden verleend, zo is in het stuk te lezen.
In dit geval zijn er naar aanleiding van de informele inspraakprocedure reacties ontvangen. Het college heeft alleen al hierom niet in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld door een ontwerpbesluit tot weigering van de gevraagde omgevingsvergunning ter inzage te leggen en vervolgens de omgevingsvergunning te weigeren. Voor zover [appellant] zich op het standpunt heeft gesteld dat er namens het college mondeling zou zijn toegezegd dat de vergunning na het indienen van de aanvraag zal worden verleend, wordt dit inhoudelijk door het college weersproken.
De Afdeling is gelet op het voorgaande van oordeel dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het college aan hem heeft toegezegd de door hem gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Het voorgaande betekent dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat aan de eerste stap voor de toets aan het vertrouwensbeginsel, zoals bedoeld in de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694, niet wordt voldaan. Gelijkheidsbeginsel
6. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door de omgevingsvergunning te weigeren. In dat verband wijst hij erop dat het college onlangs heeft toegezegd mee te werken aan het bouwen van drie woningen op het perceel [locatie 2].
6.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college in zoverre niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Op het perceel [locatie 2] was anders dan op het perceel naast [locatie 1] wel al een bouwvlak aanwezig. Verder worden die woningen niet achter de bestaande bebouwing gebouwd en krijgen de woningen een eigen uitweg direct op de openbare weg.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
8. Het college hoeft de proceskosten niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.
w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kamphorst-Timmer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2024
776