ECLI:NL:RVS:2024:2936
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdelingen
Op 17 juli 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van vreemdelingen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De oorspronkelijke afwijzing vond plaats op 28 september 2021, waarna de vreemdelingen bezwaar maakten. Dit bezwaar werd op 28 april 2022 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft op 29 november 2022 het beroep van de vreemdelingen gegrond verklaard en de afwijzing vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M.F. Kiers, hebben hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Raad van State heeft in haar uitspraak opgemerkt dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld en de Raad van State heeft de motivering van de rechtbank overgenomen. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden, waardoor verdere motivering niet nodig was. De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden.