202307616/1/V3.
Datum uitspraak: 29 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 12 december 2023 in zaak nr. NL23.37924 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij mondelinge uitspraak van 12 december 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.J.J. van de Kerkhof, advocaat te Helmond, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
Het hoger beroep van de vreemdeling
1. In de enige grief klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank hem in strijd met artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 niet tijdens de zitting heeft gehoord. Op 12 december 2023 heeft de rechtbank het beroep op zitting behandeld, waarbij de vreemdeling niet is verschenen en zijn gemachtigde wel. De rechtbank heeft toen vastgesteld dat de vreemdeling geen afstandsverklaring had overgelegd, maar dat zij had vernomen dat die verklaring alsnog zou worden opgestuurd. Daarbij heeft de rechtbank te kennen gegeven dat zij pas na ontvangst van een mogelijke afstandsverklaring het onderzoek zou sluiten. Na afloop van de behandeling van het beroep heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en direct mondeling uitspraak gedaan, terwijl zij nog geen afstandsverklaring had ontvangen. Ook anderszins heeft de rechtbank niet onderzocht waarom de vreemdeling niet naar de zitting is gekomen. De vreemdeling betoogt daarom terecht dat de rechtbank zich, in strijd met de voornoemde bepaling, niet ervan heeft vergewist dat hij niet wenste te verschijnen op de zitting (uitspraak van de Afdeling van 31 maart 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AH9706). De maatregel is daarom met ingang van 12 december 2023 onrechtmatig. De grief slaagt.
Ambtshalve toetsing door de Afdeling
2. De Afdeling ziet ambtshalve geen reden om de bewaring vanaf een eerder moment dan 12 december 2023 onrechtmatig te achten.
Conclusie
3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond. Omdat de maatregel van bewaring al is opgeheven, is een bevel tot opheffing niet nodig. De vreemdeling heeft wel recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan de vreemdeling toegekend. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 12 december 2023 in zaak nr. NL23.37924;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 300,00 over de periode van 12 december 2023 tot en met 14 december 2023, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. J.M. Willems en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Vos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2024
644-967