202305344/1/R4
Datum uitspraak: 31 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Bruchem, gemeente Zaltbommel,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 juli 2023 in zaak nr. 21/4346 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaltbommel.
Procesverloop
Bij besluit van 3 mei 2021 heeft het college geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een tuinhuis op het perceel aan de [locatie] in Bruchem (hierna: het perceel).
Bij besluit van 17 augustus 2021 heeft het college op het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar besloten en het besluit van 3 mei 2021 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 18 juli 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 17 augustus 2021 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zitting van 16 juli 2024, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. H.I.M. Dierkx, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 4 maart 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Op 4 maart 2021 heeft [appellant] een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo ingediend voor het bouwen van een tuinhuis op het perceel.
Ter plaatse geldt het inpassingsplan "Tuinbouw Bommelerwaard" en het "Reparatie Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard" (hierna samen: het inpassingsplan). Aan het perceel zijn twee verschillende bestemmingen toegekend. Een gedeelte van het perceel heeft de bestemming "Wonen" en een gedeelte van het perceel heeft de bestemming "Agrarisch - Tuinbouw". De bestaande woning staat op het gedeelte met de bestemming "Wonen", het tuinhuis is voorzien op het gedeelte van het perceel met de bestemming "Agrarisch - Tuinbouw".
Het college heeft bij besluit van 3 mei 2021 geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor het tuinhuis, in afwijking van het bestemmingsplan.
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt onderdeel uit van de uitspraak.
Strijd met het inpassingsplan?
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de aanvraag ten onrechte heeft geweigerd wegens strijd met het inpassingsplan. De bouw van het tuinhuis is niet in strijd met het inpassingsplan, omdat het moet worden gezien als een bijbehorend bouwwerk bij een voormalige agrarische bedrijfswoning, als bedoeld in artikel 4.2.2, aanhef en onder i, van de planregels bij het inpassingsplan (hierna: de planregels), aldus [appellant]. Hij stelt zich subsidiair op het standpunt dat het tuinhuis moet worden aangemerkt als een overig bouwwerk. Voor overige bouwwerken zijn in artikel 4.2.2 van de planregels geen specifieke bouwregels opgenomen, zodat het tuinhuis volgens hem om die reden niet in strijd is met de bouwregels in het inpassingsplan.
4.1. Op grond van artikel 4.2.2, aanhef en onder i, van de planregels zijn bijbehorende bouwwerken toegestaan bij bedrijfswoningen en voormalige agrarische bedrijfswoningen. Op de verbeelding hebben voormalige agrarische bedrijfswoningen de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - voormalige agrarische bedrijfswoning". De woning van [appellant] is niet gesitueerd binnen de bestemming "Agrarisch - Tuinbouw" en heeft niet de hiervoor genoemde aanduiding. De woning van [appellant] is gesitueerd binnen de bestemming "Wonen". Deze kent niet de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - voormalige agrarische bedrijfswoning". Dat betekent dat het college het tuinhuis terecht niet heeft aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk bij een voormalige agrarische bedrijfswoning.
Voor zover [appellant] betoogt dat het tuinhuis een overig bouwwerk is waarvoor in de planregels geen bouwregels zijn opgenomen, overweegt de Afdeling als volgt. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen regelt artikel 4.2.2 van de planregels uitputtend welke gebouwen gebouwd mogen worden binnen de bestemming "Agrarisch - Tuinbouw". Het tuinhuis past niet binnen de bouwmogelijkheden van artikel 4.2.2 van de planregels.
De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de aanvraag in strijd is met het inpassingsplan.
Het betoog slaagt niet.
Afwijken van het inpassingsplan?
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het geen omgevingsvergunning voor het tuinhuis in afwijking van het inpassingsplan wenst te verlenen.
5.1. De Afdeling overweegt dat het college in het besluit van 3 mei 2021 heeft toegelicht dat het geen gebruik wil maken van zijn bevoegdheid om vergunning te verlenen omdat de woonbestemming duidelijk beperkt is op de verbeelding. Uitbreiding van die woonbestemming door het vergunnen van een bijbehorend bouwwerk bij de woning zou volgens het college tot beperkingen kunnen leiden voor omliggende bedrijven.
Hiermee heeft het college voldoende onderbouwd waarom het verlenen van een omgevingsvergunning in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dat betekent dat de rechtbank terecht geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat het college dit onvoldoende heeft gemotiveerd.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.
w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2024
776-1069
BIJLAGE - Wettelijk kader
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
[…]
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[…]
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
[…]
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
[…]
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
[…]
Reparatie Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard
Artikel 4.1
De voor ‘Agrarisch - Tuinbouw’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
[…]
d. één bedrijfswoning ten behoeve van wonen in het kader van de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf danwel een glastuinbouwbedrijf dan wel een paddenstoelenteeltbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
e. wonen, al dan niet in het kader van de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, danwel een glastuinbouwbedrijf dan wel een paddenstoelenteeltbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalige agrarische bedrijfswoning' met dien verstande dat per aanduidingsvlak één woning is toegestaan ;
[…]
g. aan huis verbonden beroep;
[…]
Artikel 4.2.2
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
[…]
g. bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen en voormalige agrarische bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden opgericht:
1. op minimaal 3 m en maximaal 20 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de (voormalige agrarische) bedrijfswoning;
2. binnen 10 m van (het verlengde van) de bestaande zijgevel van de (voormalige agrarische) bedrijfswoning.
[…]