202304203/1/A2.
Datum uitspraak: 7 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 mei 2023 in zaak nr. 22/3536 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (CSG)
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2021 heeft de CSG de aanvraag van [appellante] om een tegemoetkoming op basis van de Tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg (hierna: Tijdelijke regeling) afgewezen.
Bij besluit van 3 mei 2022 heeft de CSG het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 mei 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2024, waar [appellante], bijgestaan door mr. P.H.W. Spoelstra, advocaat te Gouda, en de CSG, vertegenwoordigd door mr. J. Haagsma en M. de Bok, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] is in 1945 na de bevrijding door haar ouders in kindertehuis Huize Duinzigt geplaatst.
2. De CSG heeft de aanvraag van [appellante] om een tegemoetkoming op basis van de Tijdelijke regeling afgewezen omdat zij niet in Huize Duinzigt is geplaatst ten behoeve van de uitvoering van een jeugdbeschermingsmaatregel. Zij verbleef dus niet onder de verantwoordelijkheid van de overheid in de instelling, zoals bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Tijdelijke regeling. Ook kan de plaatsing van [appellante] in Huize Duinzigt niet gelijk gesteld worden aan een plaatsing onder verantwoordelijkheid van de overheid, zoals bedoel in artikel 2, vierde lid, van de Tijdelijke regeling. De CSG heeft onderzocht of er minderjarigen onder verantwoordelijkheid van de overheid in Huize Duinzigt verbleven en dit bleek niet het geval te zijn. [appellante] heeft niets tegenover deze conclusie gesteld.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat Huize Duinzigt niet kan worden aangemerkt als instelling die onder de reikwijdte van de Tijdelijke regeling valt. Huize Duinzigt was een kostschool, waar ook schipperskinderen verbleven. Ook verbleven er geen minderjarigen in Huize Duinzigt onder verantwoordelijkheid van de overheid. De CSG heeft terecht geconcludeerd dat [appellante] niet onder de uitzondering valt.
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Hoger beroep en de beoordeling daarvan
5. [appellante] betoogt dat plaatsing in Huize Duinzigt gelijk gesteld moet worden aan een plaatsing onder verantwoordelijkheid van de overheid, zoals bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de Tijdelijke regeling. Zij had geen vrije keus, omdat zij in de instelling is geplaatst door haar ouders. Bovendien is zij tijdens haar verblijf in de instelling slachtoffer geworden van geweld. Daarom voldoet zij, volgens haar, aan het doel van de Tijdelijke regeling.
5.1. De Afdeling heeft op de zitting van [appellante] gehoord hoe de gevolgen van het seksueel en fysiek geweld in Huize Duinzigt in haar leven hebben doorgewerkt. Ook heeft [appellante] duidelijk gemaakt dat zij erkenning wil voor het leed dat haar is aangedaan. De Afdeling twijfelt er niet aan dat zij tijdens haar verblijf op de kostschool slachtoffer is geweest van geweld en in haar jeugd veel heeft meegemaakt. Het is invoelbaar dat [appellante] daarvoor erkenning wil. Desondanks valt de situatie van [appellante] niet onder de reikwijdte van de Tijdelijke regeling. De Tijdelijke regeling is niet bedoeld om alle slachtoffers van geweld in een instelling of een pleeggezin financieel tegemoet te komen, maar alleen compensatie te bieden als een slachtoffer onder verantwoordelijkheid van de overheid in een instelling of een pleeggezin is geplaatst. Dat betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de CSG de aanvraag terecht heeft afgewezen. Hierbij is het volgende van belang.
5.2. Gelet op de eisen van de Tijdelijke regeling is bij de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming van belang wie de beslissing nam over de minderjarige om in een instelling te verblijven. [appellante] is niet onder verantwoordelijkheid van de overheid in Huize Duinzigt geplaatst, maar door haar ouders. Daarmee is niet voldaan aan het vereiste van artikel 2, tweede lid, van de Tijdelijke regeling. Een uitzondering op deze regel is mogelijk. Plaatsing door ouders in een instelling waar ten tijde van het verblijf van het slachtoffer ook minderjarigen verbleven die onder verantwoordelijkheid van de overheid in die instelling waren geplaatst, wordt gelijkgesteld aan plaatsing onder verantwoordelijkheid van de overheid. Dit volgt uit artikel 2, vierde lid, van de Tijdelijke regeling. Aan de voorwaarde van deze uitzondering is niet voldaan, nu niet is gebleken dat in Huize Duinzigt minderjarigen verbleven die daar onder verantwoordelijkheid van de overheid waren geplaatst.
5.3. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
7. De CSG hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Planken
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2024
299-1067
Bijlage - wettelijk kader
Tijdelijke Regeling
Artikel 1
[…]
e. instelling: aanbieder van residentiële hulpverlening aan jeugdigen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen of jeugdbeschermingsmaatregelen, aanbieder van residentiële Jeugd-GGZ, aanbieder van gesloten (volwassenen) psychiatrie, aanbieder van residentiële gehandicaptenzorg dan wel een blinden- of doveninternaat;
[…]
Artikel 2
1. De commissie verstrekt op aanvraag een tegemoetkoming aan een slachtoffer van geweld of dwangarbeid indien dat geweld of die dwangarbeid heeft plaatsgevonden in het kader van verblijf in een in Nederland gevestigde instelling, pleeggezin dan wel opvang van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, alwaar het slachtoffer tussen 5 mei 1945 en 12 juni 2019 onder verantwoordelijkheid van de overheid was geplaatst.
2. De commissie verstrekt tegemoetkoming aan een slachtoffer indien het naar het oordeel van de commissie aannemelijk is dat:
a. bovenmatig geweld of ongeoorloofde dwangarbeid heeft plaatsgevonden;
en
b. het slachtoffer ten tijde van het geweld minderjarig was.
3. Plaatsing onder verantwoordelijkheid van de overheid wordt aangenomen indien de minderjarige in een instelling, pleeggezin of opvang van alleenstaande minderjarige vreemdelingen moest verblijven vanwege een beslissing van:
a. de rechter;
b. de officier van justitie;
c. de burgemeester;
d. de in het kader van een kinderbeschermingsmaatregel aangewezen voogd, gezinsvoogd of voogdij-instelling; of
e. de voogdij-instelling belast met de voogdij over de alleenstaande minderjarige vreemdeling.
4. Plaatsing door een ouder of ouders of een andere persoon met het gezag, in een instelling waar ten tijde van het verblijf van het slachtoffer ook minderjarigen verbleven die onder verantwoordelijkheid van de overheid in die instelling waren geplaatst, wordt gelijk gesteld aan plaatsing onder verantwoordelijkheid van de overheid.
5. Plaatsing in een pleeggezin in het vrijwillig kader wordt gelijk gesteld aan plaatsing onder verantwoordelijk van de overheid indien het slachtoffer aanspraak maakte op jeugdhulp of jeugdzorg en is geplaatst door en onder verantwoordelijkheid van een rechtspersoonlijkheid bezittende zorgaanbieder van jeugdzorg of jeugdhulp als bedoeld in de op het moment van de plaatsing vigerende wetgeving, dan wel door of onder verantwoordelijkheid van een stichting die een bureau jeugdzorg in stand hield of diens rechtsvoorganger.