202302997/1/V1.
Datum uitspraak: 8 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 13 april 2023 in zaak nr. NL23.6126 in het geding tussen:
[referent] en [de vreemdeling], mede voor hun minderjarige kind,
en
de minister.
Procesverloop
De vreemdeling en referent hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen.
Bij uitspraak van 13 april 2023 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en bepaald dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekendmaakt, en aan de vreemdeling en referent een dwangsom verbeurt van € 100,00 voor elke dag dat hij die termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,00.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling en referent, vertegenwoordigd door mr. S. Thelosen, advocaat te Amsterdam, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1. De in de grieven opgeworpen rechtsvragen heeft de Afdeling beantwoord in de uitspraak van 3 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2624. Uit wat de Afdeling in die uitspraak, onder 2.2, heeft overwogen, volgt dat de minister in de eerste grief terecht klaagt dat de rechtbank de beslistermijn van acht weken die zij passend heeft geacht ten onrechte heeft laten ingaan op de datum van ontvangst van de ingebrekestelling. Omdat die termijn op het moment van de uitspraak al verstreken was, heeft zij een beslistermijn van twee weken na verzending van de uitspraak opgelegd. Uit wat de Afdeling in de uitspraak van 3 juli 2024, onder 2.3, heeft overwogen, volgt dat de minister in de tweede grief terecht klaagt dat de rechtbank daarmee ten onrechte feitelijk geen toepassing heeft gegeven aan de mogelijkheid om een langere termijn dan twee weken te bepalen in bijzondere gevallen, als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover zij de nadere termijn waarbinnen zij de minister heeft opgedragen om alsnog een besluit bekend te maken, heeft gesteld op twee weken na de dag van verzending van de uitspraak. De Afdeling zal deze nadere termijn vervangen door acht weken na de dag van verzending van de uitspraak. Deze termijn loopt vanaf de datum van de uitspraak van de rechtbank en niet vanaf de datum van deze uitspraak in hoger beroep. De uitspraak van de rechtbank wordt voor het overige bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 13 april 2023 in zaak nr. NL23.6126, voor zover zij de minister heeft opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
III. vervangt de termijn in die uitspraak door acht weken na verzending van die uitspraak;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2024
574-1060