202305478/1/V6
Datum uitspraak: 14 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 juli 2023 in zaak nr. 22/5458 in het geding tussen:
[appellante]
en
de burgemeester van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juni 2020 heeft de burgemeester geweigerd de verklaring van [appellante] dat zij het Nederlanderschap wil verkrijgen, te bevestigen.
Bij besluit van 19 mei 2021, aangevuld bij e-mail van 23 juni 2021, heeft de burgemeester het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 10 juni 2020 herroepen en de verkrijging van het Nederlanderschap door [appellante] bevestigd.
Bij uitspraak van 13 juli 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting aan de orde gesteld op 30 juli 2024. [appellante] en de burgemeester zijn met voorafgaand bericht niet verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] heeft op 6 maart 2020 een optieverklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder k, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) afgelegd. De burgemeester heeft de bevestiging hiervan eerst geweigerd, omdat de vader van [appellante] het Nederlanderschap niet door optie op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder i of j, van de RWN heeft verkregen en dit wel is vereist. De burgemeester heeft het bezwaar hiertegen van [appellante] gegrond verklaard, het besluit van 10 juni 2020 herroepen en alsnog de verkrijging van het Nederlanderschap door [appellante] bevestigd. De burgemeester heeft hieraan ten grondslag gelegd dat [appellante] wel voldoet aan artikel 6, eerste lid, aanhef en onder k, van de RWN, omdat zij is geboren als kind van een van de in onderdeel i bedoelde personen die het Nederlanderschap heeft verkregen. In de aanvullende e-mail van 23 juni 2021 heeft de burgemeester het verzoek van [appellante] om vergoeding van de kosten in bezwaar afgewezen, omdat de herroeping van het besluit van 10 juni 2020 niet te wijten is aan een onrechtmatigheid van de burgemeester.
2. De rechtbank heeft overwogen dat uit het dossier en de door de gemachtigde van [appellante] gegeven toelichting op de zitting volgt dat het beroep is gericht tegen de afwijzing van het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat het beroep is ingediend op 14 november 2022 en dat dit bijna anderhalf jaar na het verstrijken van de beroepstermijn is. De rechtbank heeft overwogen dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Van [appellante] kon immers verwacht worden dat zij wist dat zij binnen zes weken beroep moest instellen, omdat zij werd bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener. Dat in de e-mail van 23 juni 2021 geen rechtsmiddelenclausule was opgenomen, leidt daarom niet tot een verschoonbare termijnoverschrijding, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het beroep alleen gericht is tegen de afwijzing van het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar. Zij voert aan dat de herroeping van het besluit van 10 juni 2020 en de bevestiging van het Nederlanderschap in het besluit van 19 mei 2021, in het licht van de bezwaargronden, maken dat het besluit van 10 juni 2020 onrechtmatig was. In dit verband voert zij aan dat de burgemeester de kosten in bezwaar had moeten vergoeden. Verder voert zij aan dat het besluit van 19 mei 2021 onduidelijkheid met zich brengt, omdat het leidt tot rechtsonzekerheid over het moment waarop [appellante] als Nederlander kan worden aangemerkt.
3.1. Wat [appellante] aanvoert, gaat inhoudelijk over de afwijzing van het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar en over het besluit van 19 mei 2021. De Afdeling stelt vast dat [appellante] geen hogerberoepsgrond heeft gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de overschrijding van de beroepstermijn. De Afdeling ziet, evenmin als de rechtbank, grond voor het oordeel dat het beroep niet te laat is ingediend en dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De Afdeling komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het betoog van [appellante].
3.2. Het betoog slaagt niet.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.D.J.D. van der Heijden, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van der Heijden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2024
954