ECLI:NL:RVS:2024:3308
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verblijfsvergunningen
Op 15 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door twee vreemdelingen, mede namens hun minderjarige kind, tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdelingen hadden eerder aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris op 4 november 2022 niet in behandeling zijn genomen. De rechtbank Den Haag had op 5 juni 2024 de beroepen van de vreemdelingen tegen deze besluiten ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep instelden en verzochten om een voorlopige voorziening.
De vreemdelingen vroegen de voorzieningenrechter om te bepalen dat zij niet zouden worden overgedragen totdat op het hoger beroep was beslist, en dat zij opvang en verstrekkingen zouden ontvangen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het hoger beroep nader onderzoek vereiste, mede in het licht van een arrest van het Hof van Justitie van 29 februari 2024, dat betrekking had op het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Gezien deze omstandigheden besloot de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening te treffen.
In de beslissing werd bepaald dat de vreemdelingen niet zouden worden overgedragen totdat er een uitspraak was gedaan in het hoger beroep. Daarnaast werd de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die op € 875,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan door mr. C.M. Wissels, in aanwezigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.