ECLI:NL:RVS:2024:3329
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot machtiging tot verblijf
Op 16 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een vreemdelingenzaak. De zaak betreft een aanvraag van een vreemdeling voor een machtiging tot voorlopig verblijf, die eerder door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 22 november 2016 was afgewezen. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 17 maart 2023 door de staatssecretaris ongegrond verklaard.
De vreemdeling heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 25 juni 2024 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg binnen acht weken een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
De voorzieningenrechter heeft de belangen van zowel de minister als de vreemdeling afgewogen en besloten geen voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de uitspraak van de rechtbank niet vereist dat de staatssecretaris de gevraagde machtiging tot verblijf verleent, en dat de uitvoering van de uitspraak geen onomkeerbare gevolgen zou hebben. Het verzoek van de minister werd afgewezen, en hij werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 875,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.