202302939/1/V2.
Datum uitspraak: 27 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 2 mei 2023 in zaak nr. NL23.8792 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 2 mei 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. T. der Bedrosian, advocaat te Enschede, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
Inleiding
1. De vreemdeling komt uit Irak en heeft in 2015 een eerste asielaanvraag ingediend. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en als gevolg daarvan in zijn land van herkomst problemen heeft ondervonden. De minister heeft die aanvraag afgewezen, omdat hij de seksuele gerichtheid van de vreemdeling en de daaruit ontstane problemen niet geloofwaardig vindt. Deze afwijzing staat in rechte vast. In 2018 heeft de vreemdeling een opvolgende asielaanvraag ingediend. De minister heeft die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat hierin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen. Ook het besluit op die aanvraag staat in rechte vast.
1.1. Deze procedure gaat over de tweede opvolgende asielaanvraag die de vreemdeling in 2022 heeft ingediend. Daarin heeft hij naar voren gebracht dat hij inmiddels een homoseksuele relatie heeft die niet bij de eerdere procedures is betrokken. De minister heeft deze opvolgende asielaanvraag afgewezen, omdat de vreemdeling de relatie niet aannemelijk heeft gemaakt. De minister blijft daarom bij zijn eerdere standpunt dat niet geloofwaardig is dat de vreemdeling homoseksueel is.
1.2. Bij aanvang van het gehoor van 14 maart 2023 in deze procedure heeft de vreemdeling een verklaring overgelegd van een psycholoog van 5 mei 2021. Daarin staat, voor zover van belang, het volgende:
"Cliënt komt al een jaar lang op het psycho-sociaal spreekuur van Dokters van de Wereld. Voornaamste klacht is leren praten over zijn geaardheid. […] Cliënt komt 1x per twee weken op de afspraken. Cliënt is erg therapietrouw en werkt goed mee. Na een jaar de balans opgemaakt. Er is veel gebeurd in zijn leven maar weinig positief veranderd in zijn psychische klachten. Vermoeden van psychische problematiek, verminderd cognitief vermogen. Hierdoor wordt voortgang belemmerd. Eventueel zou een officiële diagnose kunnen verhelderen wat bijvoorbeeld de cognitieve vermogens zijn van cliënt. Mijn inschatting; door ervaringen uit verleden is er bij cliënt schade ontstaan. Zijn verminderde vermogen om over gevoelens te praten en dingen te overzien (intelligentie?) kunnen verklaren waarom eerdere gesprekken als ínconsistent zijn bestempeld. Vermoedelijk is er een aanleg waardoor cognitieve functies van client verminderd zijn. Mogelijke stoornissen. Dit betekent dan ook dat verder gevolg met enkel gesprekken weinig tot geen verandering teweeg kunnen brengen. […]"
Grief
2. De minister klaagt in zijn enige grief over het oordeel van de rechtbank dat hij na het gehoor in deze procedure bij de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht (hierna: de FMMU) nader advies had moeten inwinnen over de vraag wat de medische beperkingen, zoals die blijken uit de onder 1.2 weergegeven verklaring van de psycholoog, betekenen voor het vermogen van de vreemdeling om te verklaren en dat hij, door dit na te laten, het besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid. De minister betoogt dat de verklaring van de psycholoog ten tijde van het gehoor al bijna twee jaar oud was en inhoudelijk onvoldoende aanknopingspunten biedt voor het opvragen van een dergelijk advies. Ook voert hij aan dat tijdens het gehoor niet is gebleken dat de vreemdeling niet of verminderd in staat was om te worden gehoord.
Beoordeling
3. Ingevolge artikel 3.118b, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 3.109, vijfde lid, van het Vb 2000, blijft bij een opvolgende aanvraag medisch onderzoek in beginsel achterwege. Als informatie over de vreemdeling of het gedrag of uitlatingen van de vreemdeling voorafgaand of tijdens het gehoor daar aanleiding toe geven, moet de minister ingevolge artikel 3.108b van het Vb 2000 alsnog een medisch advies opvragen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 7 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1594, onder 3.2. 3.1. De minister betoogt terecht dat de verklaring van de psycholoog van 5 mei 2021 onvoldoende aanknopingspunten biedt voor het oordeel van de rechtbank dat de minister na het gehoor van 14 maart 2023 alsnog medisch advies had moeten inwinnen bij de FMMU over de vraag wat de daarin opgenomen informatie betekent voor het horen van de vreemdeling. De minister wijst er namelijk terecht op dat die verklaring ten tijde van dat gehoor bijna twee jaar oud was en niets zegt over de situatie van de vreemdeling op dat moment. De omstandigheid dat de vreemdeling sinds de gesprekken met de psycholoog nog geen gerichte behandeling had ondergaan, is, anders dan de rechtbank heeft overwogen, onvoldoende om aan te nemen dat zijn situatie op 14 maart 2023 nog steeds hetzelfde was. De Afdeling betrekt hierbij dat het tijdsverloop tussen de verklaring en het gehoor op 14 maart 2023 een aanzienlijke periode van ruim 21 maanden bedroeg en dat de vreemdeling naast genoemde verklaring geen verdere, meer actuele, medische informatie heeft ingebracht. Over de inhoud van de verklaring voert de staatssecretaris bovendien terecht aan dat de psycholoog slechts vermoedt dat de vreemdeling kampt met psychische problemen en een verminderd cognitief vermogen en dat er niet uit blijkt welke concrete psychische of medische klachten of diagnose hij heeft en op welke wijze dat de mogelijkheid van de vreemdeling om over gevoelens te praten beperkt. Dat de psycholoog zijn bevindingen heeft gebaseerd op tweewekelijkse gesprekken die hij een jaar lang met de vreemdeling heeft gevoerd, laat onverlet dat het gaat om een niet nader feitelijk onderbouwd vermoeden. Dat betekent, anders dan de rechtbank heeft overwogen, dat de minister niet meer waarde had moeten hechten aan de verklaring dan hij heeft gedaan.
3.2. Verder betoogt de minister terecht dat er tijdens het gehoor opvolgende aanvraag van 14 maart 2023 geen signalen waren dat de vreemdeling niet of verminderd in staat was om te worden gehoord. Zo heeft de vreemdeling bij aanvang van dat gehoor verklaard dat hij zich lichamelijk en geestelijk in staat voelde om het gehoor te laten plaatsvinden. Ook heeft hij tijdens het gehoor zelf verklaard dat hij zijn verhaal nu beter kan vertellen zonder angst en verlegenheid. Bovendien heeft de vreemdeling aan het einde van het gehoor verklaard dat hij zichzelf heeft geuit en alles heeft gezegd zonder dat hij zich schaamde. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, mocht de minister aan deze verklaringen betekenis hechten voor het antwoord op de vraag of er aanleiding was de FMMU om een medisch advies te vragen, nu, zoals onder 3.1 is uiteengezet, het advies van de psycholoog daarvoor onvoldoende aanleiding bood.
3.3. De grief slaagt.
Conclusie
4. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat de rechtbank de beroepsgronden van de vreemdeling, gericht tegen het standpunt van de minister dat hij de gestelde homoseksualiteit en de relaties niet geloofwaardig vindt, onbesproken heeft gelaten, wijst de Afdeling de zaak naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb). De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 2 mei 2023 in zaak nr. NL23.8792;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. J.J.W.P. van Gastel, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Prins
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2024
363-1065