ECLI:NL:RVS:2024:3478

Raad van State

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
28 augustus 2024
Zaaknummer
202305642/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 12 juli 2023 het beroep tegen de afwijzing van haar aanvraag om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven ongegrond heeft verklaard. De aanvraag werd afgewezen door de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (CSG) op 24 maart 2022, omdat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat zij slachtoffer was van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. [appellant] was op 30 april 2020 slachtoffer geworden van mishandeling en stalking door haar jongste zus, wat leidde tot lichamelijk en psychisch letsel. De rechtbank oordeelde dat de aangifte van [appellant] onvoldoende inzicht gaf in de toedracht en omstandigheden van het geweldsmisdrijf, en dat de verklaringen van getuigen niet overeenkwamen met haar aangifte.

In hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat zij daadwerkelijk slachtoffer van geweld is geworden en heeft zij verwezen naar medische informatie die haar letsel bevestigt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 13 augustus 2024 behandeld. De Afdeling oordeelde dat [appellant] niet voldoende objectieve aanwijzingen heeft overgelegd om de aannemelijkheid van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf vast te stellen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de aangifte van [appellant] niet voldoende was om aan te tonen dat er sprake was van een opzettelijk geweldsmisdrijf.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De CSG hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202305642/1/A2.
Datum uitspraak: 28 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 juli 2023 in zaak nr. 22/6929 in het geding tussen:
[appellant]
en
Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2022 heeft de CSG een aanvraag van [appellant] om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: het schadefonds) afgewezen.
Bij besluit van 10 oktober 2022 heeft de CSG het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 juli 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 augustus 2024, waar [appellant] en de CSG, vertegenwoordigd door mr. A.M. Hepping, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       De CSG kent uit het schadefonds uitkeringen toe aan een ieder die door een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft opgelopen.
2.       Op 5 oktober 2021 heeft [appellant] bij de CSG een aanvraag ingediend om een uitkering uit het schadefonds. Zij is op 30 april 2020 slachtoffer geworden van mishandeling en stalking door haar jongste zus. Daarbij heeft zij lichamelijk en psychisch letsel opgelopen dat onder meer bestaat uit kale plekken op het hoofd, een hersenschudding, gekneusde rugwervels, gehoorverlies, een angststoornis en een minderwaardigheidscomplex.
3.       Uit de stukken die bij de aanvraag zijn overgelegd volgt dat er ook op 8 en 15 april 2020 geweldsincidenten hebben plaatsgevonden tussen [appellant] en haar zus. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat de aanvraag geen betrekking heeft op die gebeurtenissen, maar dat die stukken bedoeld zijn als onderbouwing van de aanvraag.
Afwijzing van de aanvraag
4.       De CSG heeft de aanvraag afgewezen, omdat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. [appellant] heeft onvoldoende, objectieve informatie overgelegd over de aanleiding, toedracht en omstandigheden van het geval.
Uitspraak van de rechtbank
5.       De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. De aangifte van [appellant] geeft onvoldoende inzicht in de aanleiding, toedracht en omstandigheden van het geweldsmisdrijf. Haar aangifte wijkt op belangrijke punten af van de verklaringen die haar zus, de partner van de zus en een buurvrouw bij de politie hebben afgelegd. Deze verklaringen maken niet duidelijk wat er is gebeurd en bevestigen de aangifte van [appellant] niet. Het Openbaar Ministerie heeft de strafzaak tegen zowel [appellant] als haar zus voorwaardelijk geseponeerd. Het lag daarom op de weg van [appellant] om de aanleiding, toedracht en omstandigheden van het geweldsmisdrijf verder aannemelijk te maken. Daar is [appellant] niet in geslaagd. De lichte hersenschudding en de kale plekken op haar hoofd zijn daarvoor onvoldoende.
Hoger beroep
6.       [appellant] is het oneens met de uitspraak van de rechtbank. De tegenstrijdige verklaringen over de geweldshandeling en de omstandigheden waaronder dit is gebeurd, laten onverlet dat zij daadwerkelijk slachtoffer van geweld is geworden. Zij wijst daarbij op haar aangifte. Uit medische informatie volgt dat zij psychisch letsel en een lichte hersenschudding op heeft gelopen. Tot slot wijst zij op de kale plekken op haar hoofd waar zij een minderwaardigheidscomplex aan heeft overgehouden.
Wettelijk kader en beleid
7.       Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: Wsg) luidt:
Uit het fonds kunnen uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
8.       De CSG heeft bij het nemen van beslissingen op verzoeken om een uitkering als bedoeld in artikel 3 van de Wsg beslissingsruimte. Dat betekent dus dat de CSG een eigen afweging mag maken of uitkering in dit geval gepast is. Aan die afwegingsruimte geeft de CSG invulling met de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven (versie 1 augustus 2021). Volgens paragraaf 1.1.2 van de Beleidsbundel hoeft een geweldsmisdrijf niet bewezen te worden, maar moet dit aannemelijk worden gemaakt. De beoordeling bestaat uit de volgende elementen. In de eerste plaats is de feitelijke geweldshandeling van belang. Dit is de handeling waardoor het slachtoffer letsel opliep. Daarnaast moet voor de aannemelijkheid ook de toedracht van het geweldsmisdrijf, de aanleiding ervan en de omstandigheden waaronder het geweldsmisdrijf heeft plaatsgevonden voldoende duidelijk zijn. Een eigen verklaring van een slachtoffer is, als dat het enige is, onvoldoende om de aannemelijkheid vast te stellen. Het kan dus zo zijn dat de CSG aanvullende informatie nodig heeft. Dat is ook het geval als er aangifte is gedaan, maar de aangifte geen strafrechtelijk gevolg heeft gekregen. Objectieve aanwijzingen moeten de verklaring van het slachtoffer dan ondersteunen.
Oordeel Afdeling
9.       Het is aan de aanvrager van een uitkering uit het schadefonds om met voldoende objectieve aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij of zij slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf (zie de uitspraak van de Afdeling van 13 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2272).
10.     Niet in geschil is dat [appellant] op 30 april 2020 het slachtoffer is geworden van mishandeling en dat zij hierbij letsel heeft opgelopen. Het feitelijke geweldsincident is echter onvoldoende voor de aannemelijkheid van een opzettelijk geweldsmisdrijf als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wsg. Daarmee worden de toedracht, aanleiding en omstandigheden van het geweldsmisdrijf onvoldoende aannemelijk gemaakt.
11.     De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. De Afdeling overweegt daartoe als volgt.
12.     [appellant] heeft aangifte gedaan tegen haar zus van een geweldsmisdrijf dat heeft plaatsgevonden op 30 april 2020. Daar staat tegenover dat de zus van [appellant] op haar beurt aangifte heeft gedaan van mishandeling door [appellant] diezelfde dag. Beide zaken zijn door het Openbaar Ministerie voorwaardelijk geseponeerd, omdat de feiten zich in een beperkte kring hebben afgespeeld. Aan zowel [appellant] als haar zus is de voorwaarde gesteld dat zij zich gedurende een proeftijd van één jaar niet aan enig strafbaar feit schuldig zullen maken dan wel zich op andere wijze zullen misdragen.
13.     Er zijn geen objectieve aanwijzingen die de verklaring van [appellant] ondersteunen. Uit de tegenstrijdige aangiftes valt niet duidelijk op te maken wat er is gebeurd en wie er is begonnen met het gebruik van geweld. De vriend van de betrokken zus en de buurvrouw van [appellant] verklaren dat zij pas getuige van het voorval werden toen de zussen al slaags waren geraakt, zodat de toedracht, aanleiding en omstandigheden onduidelijk blijven. Dat de zus naar het huis van [appellant] is gereden, is op zichzelf beschouwd onvoldoende om de aanleiding, toedracht en omstandigheden van het geweldsincident vast te stellen. De aangiftes over de voorvallen op 8 en 15 april 2020 verklaren evenmin de toedracht, aanleiding en omstandigheden van het geweldsincident van 30 april 2020.
14.     Ter zitting heeft [appellant] ook gewezen op doktersrapporten, maar die verklaren evenmin de toedracht, aanleiding en omstandigheden van het geweldsincident. De arts heeft namelijk slechts de gevolgen van het geweldsincident gezien, maar niet het geweldsincident zelf.
15.     Ook uit het ontstane letsel op 30 april 2020 en de beschikbare medische informatie daarover, blijkt niet wat de toedracht, aanleiding en omstandigheden van het geweldsincident waren. Letsel of medische verklaringen over het bestaan van letsel, geven nog geen uitsluitsel over de oorzaak daarvan.
16.     Het betoog van [appellant] slaagt niet.
Slotsom
17.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
18.     De CSG hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
w.g. Van Ravels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Planken
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2024
299-1120