ECLI:NL:RVS:2024:3484

Raad van State

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
28 augustus 2024
Zaaknummer
202402218/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van het schakelprogramma van de master Applied Physics aan de Technische Universiteit Delft in verband met persoonlijke omstandigheden

Op 1 mei 2023 heeft de appellant, ingeschreven voor het schakelprogramma van de master Applied Physics aan de Technische Universiteit Delft, een verzoek ingediend bij de examencommissie voor verlenging van zijn schakelprogramma. Hij vroeg om de mogelijkheid om elk vak twee keer te volgen en vier tentamenmogelijkheden per vak, zonder een maximale termijn. De appellant heeft te maken met verschillende gezondheidsproblemen, waaronder ADD, de ziekte van Crohn, dyslexie en PTSS, wat zijn studiebelastbaarheid aanzienlijk vermindert. De decaan van de faculteit Technische Natuurwetenschappen heeft op 1 augustus 2023 het verzoek afgewezen, maar de termijn voor het afronden van het schakelprogramma met 24 maanden verlengd. Het college van beroep voor de examens (CBE) heeft het administratief beroep van de appellant op 29 februari 2024 ongegrond verklaard. De appellant heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op 14 juni 2024. De rechters hebben de argumenten van de appellant en het CBE overwogen. De appellant betoogde dat de beslissing van het CBE niet op een deugdelijke grondslag berustte en dat hij recht had op een doeltreffende aanpassing. De Afdeling oordeelde dat de decaan zorgvuldig had gehandeld en dat de beslissing om geen verdere verlenging toe te staan, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de appellant, niet onredelijk was. De Afdeling verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarbij werd benadrukt dat de appellant de mogelijkheid had om in de toekomst opnieuw een verzoek tot verlenging in te dienen bij bijzondere omstandigheden.

Uitspraak

202402218/1/A2
Datum uitspraak: 28 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats],
en
het college van beroep voor de examens van de Technische Universiteit Delft (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Op 1 mei 2023 heeft [appellant] de examencommissie van de faculteit Technische Natuurwetenschappen van de Technische Universiteit Delft verzocht om verlenging van het schakelprogramma van de master Applied Physics. Hij wil ieder vak van het schakelprogramma twee keer kunnen volgen en vier tentamenmogelijkheden per vak, zonder dat hiervoor een maximale termijn wordt gesteld.
Bij beslissing van 1 augustus 2023 heeft de decaan van de faculteit Technische Natuurwetenschappen dat verzoek afgewezen. De decaan heeft de termijn waarbinnen [appellant] het schakelprogramma moet hebben afgerond wel verlengd met 24 maanden. De decaan heeft verder bepaald dat [appellant] na afloop van deze termijn geen aanspraak meer kan maken op een verdere verlenging.
Bij beslissing van 29 februari 2024 heeft het CBE het daartegen door [appellant] ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 14 juni 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Paijmans, advocaat te Utrecht, en het CBE, vertegenwoordigd door mr. C. de Munck, zijn verschenen. Tevens is namens de faculteit Technische Natuurwetenschappen [gemachtigde] verschenen.
Overwegingen
Juridisch kader
1.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.       [appellant] staat sinds studiejaar 2020-2021 ingeschreven voor het schakelprogramma van de master Applied Physics aan de Technische Universiteit Delft. Het schakelprogramma heeft een studielast van 42 studiepunten aan verplichte vakken en 2 studiepunten aan aanbevolen vakken, waarover studenten in beginsel 2 jaar mogen doen. [appellant] heeft tot op heden 21 studiepunten behaald. Hij is gediagnostiseerd met ADD, de ziekte van Crohn, dyslexie en PTSS, wat resulteert in een chronisch verminderde studiebelastbaarheid. Daar komt bij dat [appellant] door de wisselwerking tussen de ziekte van Crohn en PTSS erg stressgevoelig is, waardoor hij behoefte heeft aan duidelijke afspraken. Een studentenarts heeft vastgesteld dat hij sinds oktober 2022 niet studiebelastbaar is.
2.1.    Bij beslissing van 21 april 2021 heeft de opleidingsdirecteur Applied Physics [appellant] een voorwaardelijke verlenging van het schakelprogramma toegekend. Als [appellant] uiterlijk in augustus 2023 dertig studiepunten zou behalen zou het schakelprogramma automatisch met één studiejaar worden verlengd, bovenop de twee jaar dat het schakelprogramma mag duren. Deze beslissing is op 16 november 2022 op verzoek van [appellant] aangepast. Uit de nieuwe beslissing volgt dat [appellant] een jaar verlenging zou krijgen als hij uiterlijk in augustus 2023 24 studiepunten zou behalen. Het verzoek om algehele vrijstelling van de termijn voor afronding van het schakelprogramma is niet gehonoreerd.
2.2.    Op 1 mei 2023 heeft [appellant] het in deze zaak aan de orde zijnde verzoek gedaan.
De beslissing van de decaan van 1 augustus 2023
3.       De decaan heeft het verzoek van [appellant] afgewezen omdat hij de verzochte verlenging niet passend achtte. Toewijzing van het verzoek zou maken dat de studeerbaarheid en de doorlooptijd van het schakelprogramma ernstig in het geding zouden komen. Weggezakte kennis leidt tot studiemoeilijkheden wanneer opgedane kennis van schakelvakken nodig is voor vervolgvakken binnen het schakelprogramma, maar zeker ook wanneer die kennis nodig is voor de master Applied Physics. Daar komt bij dat met de gevraagde verlenging de redelijke termijn van het schakelprogramma ruimschoots zou worden overschreden.
3.1.    De decaan heeft gewezen op artikel 4a van de Onderwijs- en examenregeling (hierna: de OER) op grond waarvan tweemaal een verlenging van één jaar kan worden toegekend wanneer studenten te maken hebben met persoonlijke omstandigheden zoals een chronische functiebeperking. De decaan heeft een aparte doeltreffende aanpassing gelet op deze bestaande mogelijkheid niet noodzakelijk geacht. Hij heeft er op gewezen dat [appellant] op dit moment niet studiebelastbaar is en dat één studiejaar conform artikel 4a van de OER voor [appellant] niet voldoende zou zijn om de resterende 21 studiepunten te kunnen behalen. De decaan heeft de termijn waarbinnen [appellant] het schakelprogramma moet afronden daarom verlengd met twee studiejaren, in plaats van met één studiejaar. De verlenging zou ingaan zodra [appellant] het schakelprogramma weer vervolgt en uiterlijk op 12 februari 2024. Na afloop van deze termijn kan [appellant] ingevolge deze beslissing geen aanspraak meer maken op een verdere verlenging.
De beslissing van het CBE van 29 februari 2024
4.       Het CBE zag zich voor de vraag gesteld of de decaan, gelet op de persoonlijke omstandigheden van [appellant], heeft kunnen beslissen bij voorbaat geen verdere verlenging van het schakelprogramma te verlenen. Het CBE heeft zich verder gebogen over de vraag of de beslissing van 1 augustus 2023 op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en of deze op een deugdelijke grondslag is gebaseerd. Het CBE heeft deze vragen bevestigend beantwoord.
4.1.    Het CBE heeft opgemerkt dat de decaan de situatie van [appellant] zorgvuldig heeft beoordeeld na zijn verzoek om verlenging. Hierbij is bezien of de door [appellant] genoemde omstandigheden dusdanig zwaarwegend waren dat deze een verlenging van het schakelprogramma rechtvaardigden. Daarbij heeft de decaan volgens het CBE niet gehandeld op een wijze die nadelig is geweest voor het welzijn van [appellant]. Vanaf het moment dat [appellant] contact heeft opgenomen met de faculteit over zijn ondersteuningsbehoeften is tijdig en adequaat gereageerd, hetgeen ook kan worden afgeleid uit het gegeven dat de decaan in de loop van de tijd begunstigende beslissingen heeft genomen, waarin steeds rekening werd gehouden met de actuele gezondheidstoestand van [appellant]. Bovendien is aan [appellant] vanaf de start van het schakelprogramma voorgehouden dat verzocht kan worden om verdere verlenging vanwege zijn beperkte belastbaarheid.
4.2.    De decaan heeft zich volgens het CBE in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met het oog op behoud van kennis, een soepele aansluiting op de master en de studeerbaarheid van het schakelprogramma een eindtermijn aan de verlenging mag worden gesteld, zonder dat dit in strijd is met artikel 2 van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (hierna: Wgbh/cz) en het daarin vastgelegde voorschrift over het bieden van een doeltreffende aanpassing. Het CBE heeft hiervoor van belang geacht dat het gaat om een schakelprogramma dat naar zijn aard het voorportaal vormt voor een langer durend en intensiever vervolgprogramma, te weten de master. Om die reden moet het schakelprogramma met enige voortvarendheid worden doorlopen. Het CBE heeft hierbij gewezen op artikel 7.30e van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW), waaruit volgt dat een schakelprogramma is bedoeld voor studenten die niet voldoen aan de toelatingseisen van de master, maar van wie mag worden verwacht daar nog binnen een redelijke termijn aan te kunnen voldoen. Hiervan is bij een ongeclausuleerde verlenging van het schakelprogramma geen sprake meer.
4.3.    Deze beslissing maakt volgens het CBE niet dat er bij de inrichting van het schakelprogramma een verboden onderscheid wordt gemaakt. Personen met een beperking worden niet onevenredig belast of in overwegende mate benadeeld, omdat het tweede jaar van het schakelprogramma al bedoeld is als uitloopperiode voor studenten met persoonlijke omstandigheden en daarnaast een verzoek om extra verlenging kan worden ingediend overeenkomstig artikel 4a, tweede lid, van de OER. Dit verzoek is in dit geval ook gehonoreerd. Volgens het CBE kan van de decaan niet worden gevergd dat hij op voorhand een toezegging doet over verdere verlenging van het schakelprogramma na februari 2026, ongeveer 5,5 jaar na de start van het schakelprogramma. Het vaststellen van een eindtermijn schept daarnaast duidelijkheid, waar [appellant] - ook gelet op zijn functiebeperking - baat bij heeft. Het CBE wijst tot slot op de mogelijkheid om een verzoek in te dienen voor verdere verlenging indien zich na de toegezegde verlenging van 24 maanden bijzondere omstandigheden van zwaarwegende aard voordoen.
4.4.    Naar het oordeel van het CBE is de beslissing van 1 augustus 2024 op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en gebaseerd op een deugdelijke grondslag. Het CBE heeft het administratief beroep van [appellant] daarom ongegrond verklaard.
Beroep bij de Afdeling
5.       [appellant] betoogt dat de beslissing van het CBE van 29 februari 2024  niet berust op een deugdelijke grondslag, omdat het CBE niet heeft onderkend dat de decaan artikel 4a van de OER ten onrechte niet buiten toepassing heeft gelaten vanwege indirect onderscheid. [appellant] betoogt verder dat het CBE niet heeft onderkend dat hij het recht heeft op een doeltreffende aanpassing, en dat hiervan geen sprake meer is omdat een verdere verlengingsmogelijkheid is uitgesloten. Ook betoogt [appellant] dat de beslissing van 29 februari 2024 in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
5.1.    Volgens [appellant] volgt uit artikel 7.30e van de WHW weliswaar dat het schakelprogramma bedoeld is voor studenten die binnen een redelijke termijn alsnog kunnen voldoen aan de toelatingseisen. Maar dat neemt niet weg dat de uitwerking daarvan in artikel 4a van de OER ook conform de Wgbh/cz moet zijn. Dat is nu niet het geval omdat er indirect onderscheid wordt gemaakt tussen "reguliere studenten" en studenten met een functiebeperking.
5.1.1. [appellant] wijst erop dat studenten in beginsel twee jaar de tijd hebben om het schakelprogramma af te ronden en dat de omstandigheid dat de studielast maar een belasting vertegenwoordigt van één studiejaar hier niet aan afdoet. Hij is van mening dat het feit dat het tweede jaar al bedoeld zou zijn voor uitloop bij ziekte of bijzondere omstandigheden niet maakt dat bij dit tweede jaar sprake is van een doeltreffende aanpassing voor hem. Dit is namelijk geen aanpassing om de door zijn beperkingen veroorzaakte belemmeringen weg te nemen.
5.2.    [appellant] stelt verder dat het CBE niet heeft onderkend dat hij op grond van artikel 2 van de Wgbh/cz recht heeft op een doeltreffende aanpassing, en dat hier geen sprake meer van is omdat de decaan een verdere verlengingsmogelijkheid heeft uitgesloten. Het CBE is uit het oog verloren dat het onzeker is hoe de klachten van [appellant] zich in de toekomst zullen ontwikkelen. De onderwijsinstelling moet volgens [appellant] het verloop van zijn klachten evalueren en passende voorzieningen treffen wanneer deze zich voordoen.
5.3.    [appellant] wijst er tot slot op dat de omstandigheid dat hij meer tijd nodig heeft om het schakelprogramma te doorlopen inherent is aan zijn beperkte studiebelastbaarheid en dat het niet eerlijk is om deze omstandigheid te gebruiken om te motiveren dat hij geen aanspraak meer maakt op verdere verlenging. Dat het CBE dit niet heeft onderkend, maakt volgens [appellant] dat de beslissing van 29 februari 2024 in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
Verweer bij de Afdeling
6.       Het CBE wijst er allereerst op dat zijn standpunt niet is dat het tweede studiejaar, dat in de praktijk wordt benut door studenten die door bijzondere omstandigheden vertraging oplopen, een doeltreffende aanpassing voor [appellant] is. De faculteit heeft slechts willen aangeven dat het schakelprogramma in beginsel één studiejaar beslaat en dat de OER al een verlenging in zich draagt. Daar komt bij dat de beslissing van 1 augustus 2023 met zich brengt dat [appellant] niet twee jaar, maar een totaal van vijf tot vijfenhalf jaar zal kunnen doen over het schakelprogramma van 42 studiepunten. Ook is aan [appellant] meegedeeld dat hij een nieuw verlengingsverzoek kan indienen bij bijzondere omstandigheden van zwaarwegende aard. Daarmee is de faculteit volgens het CBE tegemoet gekomen aan de behoeften van [appellant].
6.1.    Volgens het CBE is de tijd die een student nodig heeft om het schakelprogramma af te ronden onderdeel van de beoordeling of die student voldoet aan de toelatingseisen van de aansluitende master. Het CBE wijst op de Afdelingsuitspraak van 15 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1041, en op de tekst van artikel 7.30e, van de WHW. Het verlengen van de termijn waarbinnen het schakelprogramma moet worden afgerond kan volgens het CBE een passende aanpassing zijn. Voorwaarde is dat die verlenging niet raakt aan de geschiktheidseisen die de faculteit aan een schakelstudent stelt voor toelating tot de master. Volgens het CBE wordt hiermee geen indirect onderscheid gemaakt. Het tweede jaar van het schakelprogramma is bedoeld als uitloopperiode voor studenten met persoonlijke omstandigheden, en daarnaast kan een verzoek om extra verlenging worden ingediend conform artikel 4a, tweede lid, van de OER, dat in het geval van [appellant] ook is gehonoreerd.
6.1.1. Indien een student als gevolg van een handicap of chronische ziekte - ondanks redelijke aanpassingen - niet in staat is de essentiële onderdelen van de opleiding te voltooien, is er geen sprake van verboden onderscheid. Het toekennen van een ongeclausuleerde verlenging zou naar de mening van het CBE ook juist tot ongelijkheid kunnen leiden in het geval de belastbaarheid van [appellant] zou opklimmen. De faculteit beoordeelt een eventuele verlenging daarom aan de hand van de feiten en omstandigheden die spelen op het moment dat duidelijk is dat een verlenging nodig is.
Oordeel van de Afdeling
7.       [appellant] betoogt tevergeefs dat de beslissing van het CBE van 29 februari 2024 niet berust op een deugdelijke grondslag, omdat het CBE niet zou hebben onderkend dat de decaan artikel 4a van de OER ten onrechte niet buiten toepassing heeft gelaten wegens indirect onderscheid.
7.1.    Het schakelprogramma heeft een studielast van 42 studiepunten, waarover studenten in beginsel twee jaar mogen doen. Het CBE heeft erop gewezen dat het tweede studiejaar, waarvan iedere student gebruik kan maken, is bedoeld als uitloopperiode voor studenten met persoonlijke omstandigheden. Waar het bij indirect onderscheid gaat om een ogenschijnlijk neutrale voorziening die personen met een handicap of chronische ziekte in vergelijking met andere personen bijzonder treft, beoogt deze regeling nu juist extra tijd te geven aan iedereen die het nodig heeft. Dat een student die volledig studiebelastbaar is die tijd effectiever kan benutten dan een student die niet volledig studiebelastbaar is, maakt naar het oordeel van de Afdeling niet dat sprake is van indirect onderscheid als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c, van de Wgbh/cz. Daarbij is van belang dat een verzoek om verlenging kan worden ingediend conform artikel 4a, tweede lid, van de OER, die zal worden verleend als daar goede redenen voor zijn. Hoewel [appellant] op zichzelf terecht betoogt dat zijn beperkte studiebelastbaarheid maakt dat het voor hem moeilijker is om het schakelprogramma conform artikel 4a, eerste lid, van de OER, binnen twee jaar af te ronden, is daaraan voldoende tegemoetgekomen met de mogelijkheid om conform artikel 4a, tweede lid, van de OER, te verzoeken om verlenging.
8.       [appellant] betoogt verder tevergeefs dat het CBE niet heeft onderkend dat geen sprake is van een doeltreffende voorziening omdat een verdere verlengingsmogelijkheid is uitgesloten.
8.1.    Niet in geschil is dat [appellant] is gediagnostiseerd met ADD, de ziekte van Crohn, dyslexie en PTSS, en dat dit resulteert in een chronisch verminderde studiebelastbaarheid. Zoals volgt uit de uitspraak van het CBHO van 19 januari 2017 in zaak nr. CBHO 2016/149, heeft een onderwijsinstelling een inspanningsverplichting om voor een student met een handicap of chronische ziekte doeltreffende voorzieningen te treffen die hem in staat stellen onderwijs te volgen. [appellant] heeft in het licht daarvan verzocht om verlenging van het schakelprogramma. Die verzochte verlenging houdt in dat hij het onderwijs van elk vak twee keer kan volgen en hij vier tentamenmogelijkheden heeft per vak. Dit alles binnen een studietempo dat past bij de mogelijkheden van zijn beperkte studiebelastbaarheid.
8.2.    De decaan is niet verplicht de door een student gewenste aanpassing te treffen, maar het voorgestelde alternatief moet gelet op de beperkingen van die student passend zijn. Dat is het als de voorziening de door de beperkingen van die student veroorzaakte belemmeringen wegneemt. Hoewel de decaan het verzoek van [appellant] heeft afgewezen, heeft hij wel een alternatief geboden, te weten een verlenging van het schakelprogramma met 24 maanden. Hiermee is aan de verlenging in beginsel een eindtermijn gesteld, gelet op de noodzaak van behoud van kennis, een soepele overgang naar de master en de studeerbaarheid van het schakelprogramma. Dit alternatief is naar het oordeel van de Afdeling in beginsel passend.
8.3.    De decaan heeft er in de beslissing van 1 augustus 2023 op gewezen dat [appellant] na afloop van de verlenging van 24 maanden geen aanspraak meer kan maken op verdere verlenging. Dit is op de zitting bij het CBE in zoverre genuanceerd dat [appellant] een nieuw verlengingsverzoek kan indienen bij bijzondere omstandigheden van zwaarwegende aard. In het verweerschrift is dit terecht zo toegelicht dat wanneer aan het einde van de 24 maanden verlenging blijkt dat [appellant] onvoldoende studiepunten heeft behaald door zijn beperkingen, de faculteit dit opnieuw zal evalueren door een nieuw verlengingsverzoek in behandeling te nemen.
8.4.    Zoals op zitting bij de Afdeling is besproken, kan de Afdeling niet vooruitlopen op de vraag of van de decaan kan worden verlangd om [appellant] na februari 2026 opnieuw verlenging van het schakelprogramma te verlenen en moet dit, indien nodig, worden beoordeeld op grond van de stand van zaken op dat moment. In het licht daarvan behoeft het beroep op het evenredigheidsbeginsel geen bespreking.
8.5.    De beroepsgronden slagen niet.
Conclusie
9.       Het beroep is ongegrond. Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Mercelina, griffier.
w.g. Willems
voorzitter
w.g. Mercelina
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2024
938
BIJLAGE
Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz)
Artikel 1:
In deze wet wordt verstaan onder:
a. onderscheid: direct en indirect onderscheid, alsmede de opdracht daartoe;
b. direct onderscheid: indien een persoon op grond van handicap of chronische ziekte op een andere wijze wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld;
c. indirect onderscheid: indien een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelswijze personen met een handicap of chronische ziekte in vergelijking met andere personen bijzonder treft.
Artikel 2:
Het verbod van onderscheid houdt mede in dat degene, tot wie dit verbod zich richt, gehouden is naar gelang de behoefte doeltreffende aanpassingen te verrichten, tenzij deze voor hem een onevenredige belasting vormen.
Artikel 5b, eerste lid, onder c:
Onderscheid is verboden bij het aanbieden van of verlenen van toegang tot goederen of diensten en bij het sluiten, uitvoeren of beëindigen van overeenkomsten ter zake, alsmede bij het geven van loopbaanoriëntatie en advies of voorlichting over school- of beroepskeuze, indien dit geschiedt:
c. door instellingen die werkzaam zijn op het gebied van volkshuisvesting, welzijn, gezondheidszorg, cultuur of onderwijs […]
Onderwijs- en examenregeling 2022-2023 (OER)
Artikel 4a, eerste en tweede lid:
1. A student who is enrolled in a bridging programme must complete the  bridging programme within two academic years […]
2. In case a student fails to complete the bridging programme within the period specified in subsection 1 of this article, their enrolment is terminated. The student may request the Dean to permit a twelve-month extension of enrolment based on a well-founded argumentation.