ECLI:NL:RVS:2024:3505

Raad van State

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
28 augustus 2024
Zaaknummer
202206660/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor lidmaatschap schietvereniging na veroordeling voor zedendelict

In deze zaak heeft de Raad van State op 28 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) door de minister voor Rechtsbescherming. De aanvraag was gedaan door [appellant] voor een lidmaatschap van schietvereniging S.V. Willem Tell te Harderwijk. De minister had de aanvraag afgewezen op basis van een veroordeling van [appellant] voor een zedendelict, geregistreerd in het Justitieel Documentatiesysteem (JDS). De minister hanteerde zowel een objectief als een subjectief criterium bij de beoordeling van de aanvraag. Het objectieve criterium werd als voldaan beschouwd, omdat de veroordeling een belemmering vormde voor de uitoefening van de functie waarvoor de VOG was aangevraagd. Het subjectieve criterium, dat kijkt naar de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager, werd door de minister ook negatief beoordeeld. De voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland had eerder de afwijzing van de aanvraag bevestigd, en [appellant] ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 27 mei 2024 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd vertegenwoordigd door mr. P. van der Meer en de minister door mr. C.M.A.V. van Kleef. De Raad van State bevestigde de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter, waarbij werd geoordeeld dat de minister in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de belangen van de samenleving bij bescherming tegen risico's zwaarder wegen dan de belangen van [appellant] bij het verkrijgen van de VOG. De minister had voldoende gemotiveerd waarom de afwijzing van de aanvraag gerechtvaardigd was, ondanks het tijdsverloop sinds de veroordeling in 2007. De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

202206660/1/A3.
Datum uitspraak: 28 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Almere,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden­Nederland van 1 november 2022 in zaak nr. 22/4529 en 22/4531 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister voor Rechtsbescherming (thans: de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid).
Procesverloop
Bij besluit van 18 mei 2022 heeft de minister de aanvraag van
een verklaring omrent het gedrag (VOG) voor een lidmaatschap van schietvereniging S.V. Willem Tell te Harderwijk afgewezen.
Bij besluit van 19 september 2022 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 november 2022 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2024, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P. van der Meer, advocaat te Leiden, en de minister, vertegenwoordigd door mr. C.M.A.V. van Kleef, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft een VOG aangevraagd voor een lidmaatschap van schietvereniging S.V. Willem Tell te Harderwijk. Op zijn aanvraag is het specifieke screeningsprofiel Lidmaatschap schietvereniging toegepast.
De minister heeft de aanvraag van de VOG beoordeeld aan de hand van een objectief en een subjectief criterium. Aan het objectieve criterium is voldaan als het delict waarvoor de aanvrager veroordeeld is, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie. In dat geval wordt de VOG geweigerd. Het subjectieve criterium betreft de beoordeling of omstandigheden van het geval ertoe moeten leiden dat een VOG toch moet worden afgegeven.
Besluitvorming van de minister
2.       De minister heeft de aanvraag voor de VOG afgewezen omdat in het Justitieel Documentatiesysteem (JDS) binnen de terugkijktermijn op naam van [appellant] een veroordeling voor een zedendelict is geregistreerd. [appellant] is hiervoor op 2 maart 2010 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 23 maanden en één week waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, wegens verkrachting, meermalen gepleegd en een mishandeling onder strafverzwarende omstandigheden, gepleegd op 30 mei 2007. In de tijd voor de terugkijkperiode is [appellant] ook in aanraking gekomen met justitie vanwege een vermogensdelict en tweemaal het overtreden van de Wet wapens en munitie.
Het strafbare feit uit 2007 vormt volgens de minister, indien herhaald, een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd. Daarmee is voldaan aan het objectieve criterium. Tevens heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen de risico’s zoals die door middel van het objectieve criterium zijn vastgelegd, zwaarder dienen te wegen dan het belang dat [appellant] heeft bij afgifte van de VOG. Daarmee is ook voldaan aan het subjectieve criterium. De minister heeft hierbij ook laten meewegen dat [appellant] ook buiten de terugkijktermijn voorkomt in het JDS.
Aangevallen uitspraak
Het objectieve criterium
3.       De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan het objectieve criterium is voldaan. Overeenkomstig het screeningsprofiel heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat de registratie van [appellant] in het JDS wegens een veroordeling voor een zedendelict, waarvoor de terugkijktermijn niet in duur is beperkt, niet is te verenigen met het doel van de aanvraag, het lidmaatschap van een schietvereniging. Indien herhaald bestaat er een risico voor de samenleving, omdat de combinatie van wapengebruik en geweldshandelingen een gevaar oplevert. Er bestaat een risico dat het ter beschikking gestelde wapen wordt ingezet als machtsmiddel. Dit leidt ertoe dat het risico op machtsgebruik en daarmee het risico op het plegen van een zedendelict wordt vergroot.
Het subjectieve criterium
4.       De voorzieningenrechter heeft voorop gesteld dat op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat paragraaf 3.1.4.1. van de Beleidsregels VOG-NP-RP-2022 (hierna: de Beleidsregels) van toepassing is. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van [appellant] dient uit te vallen. De minister heeft gekeken naar de hoeveelheid antecedenten, de strafrechtelijke afdoening daarvan en de mate van tijdsverloop sinds het laatste justitiële gegeven. Ondanks dat de strafbare feiten zich in 2007 hebben voorgedaan, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de minister deze feiten in redelijkheid nog steeds zwaar heeft kunnen laten meewegen. Het betreft twee ernstige zedendelicten die in het beleid zwaar wegen, wat blijkt uit de omstandigheid dat de terugkijktermijn voor zedendelicten niet in tijd beperkt is. De minister heeft hierbij kunnen meewegen dat het gerechtshof [appellant] deze delicten niet licht heeft aangerekend. De minister heeft het belang van [appellant] terecht als sport en hobby gekarakteriseerd omdat [appellant] niet geloofwaardig heeft verklaard dat hij het lidmaatschap voor professionele doeleinden nodig heeft. De minister heeft bij de beoordeling van het belang van [appellant] ook kunnen meewegen dat een VOG voor een lidmaatschap van een schietvereniging niet bedoeld is voor de professionele activiteiten die [appellant] op de schietvereniging wil verrichten, het testen van vliegpantsers.
De beleidsregels
5.       Volgens paragraaf 3.1.4.1. van de Beleidsregels ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van afgifte van de VOG. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn: de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
Volgens paragraaf 3.1.1 wordt de terugkijktermijn niet in duur beperkt indien het justitiële gegevens betreft over misdrijven tegen de zeden, zoals opgenomen in de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht alsmede de artikelen 250a tot en met 250ter (oud), artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht en artikel 140 van het Wetboek van Militair Strafrecht. In alle andere gevallen is de terugkijktermijn in duur beperkt en vindt de beoordeling van de aanvraag in beginsel plaats aan de hand van de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager gedurende de vier jaren voorafgaande aan het moment van beoordeling voorkomen in het JDS.
Het hoger beroep
6.       [appellant] betoogt in de eerste plaats dat wat betreft het subjectieve criterium de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het niet of onvoldoende duidelijk is hoe de minister zijn persoonlijke omstandigheden en werkzaamheden heeft meegenomen in zijn belangenafweging. Daartoe voert [appellant] aan dat hem eerder een wapenverlof is verleend en dat de korpschef hem hierbij een en ander heeft toegezegd. Hierbij betoogt [appellant] tevens dat nu de voorzieningenrechter hierop niet is ingegaan, hij is benadeeld en hem een effectief rechtsmiddel is ontnomen. [appellant] betoogt in de tweede plaats dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het risico voor de samenleving onvoldoende is afgenomen. Volgens hem dient het tijdsverloop altijd kenbaar in de afweging te worden betrokken en is hier sprake van substantieel tijdsverloop. Dit laatste brengt volgens [appellant] met zich dat de motivering zeer zeker draagkrachtig moet zijn.
Beoordeling hoger beroep
7.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De voorzieningenrechter is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de voorzieningenrechter en in de onder nummer 16, 17, 21 tot en met 26 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daaraan nog het volgende toe. Doorgaans is de gebruikelijke terugkijktermijn bij misdrijven bij de aanvraag van een VOG acht jaar. Echter is in de beleidsregels bepaald dat de terugkijktermijn bij misdrijven tegen de zeden niet in duur is beperkt. Anders dan [appellant] betoogt is de voorzieningenrechter onder nummer 26 van de overwegingen ingegaan op zijn betoog over het tijdsverloop sinds 2007. Het oordeel van de voorzieningenrechter hierover is voldoende gemotiveerd. De voorzieningenrechter heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat de minister de strafbare feiten uit 2007 zwaar heeft kunnen laten meewegen. Ook is de minister bij de behandeling van het beroep gemotiveerd ingegaan op het betoog van [appellant] over het door de korpschef van politiewapenverlof. Zijn betoog hierover slaagt dus niet.
Conclusie
8.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
9.       De minister hoeft geen proceskosten te betalen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2024
85-1106