202404251/2/A2.
Datum uitspraak: 30 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het beroep van:
[verzoeker], wonend in [woonplaats],
verzoeker,
en
het College van Bestuur van de Technische Universiteit Delft (hierna: het CvB).
Procesverloop
Bij beslissing van 17 januari 2024 heeft het CvB een eerder aan [verzoeker] opgelegd gebouwverbod verlengd.
Bij beslissing van 30 januari 2024 heeft het CvB de inschrijving van [verzoeker] aan de TU Delft definitief beëindigd.
Bij afzonderlijke beslissingen van 27 mei 2024, verzonden op 29 mei 2024, heeft het CvB de door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissingen heeft [verzoeker] beroep bij de Afdeling ingesteld. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 29 augustus 2024, waar [verzoeker] is verschenen. Het CvB, vertegenwoordigd door mr. M. van Leerdam, bijgestaan door mr. I.A. Hoen, advocaat te Leiden, heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
Inleiding
1. [verzoeker] is in 2004 als student gestart met de bachelorstudie Technische Bestuurskunde aan de faculteit Techniek, Bestuur en Management van de Technische Universiteit Delft. Nadat hij zich in 2017 heeft laten uitschrijven, heeft hij zijn studie in het studiejaar 2022-2023 weer voortgezet.
Duiding van het verzoek
2. Op 27 mei 2024, verzonden bij brief van 29 mei 2024, heeft het CvB twee beslissingen op bezwaar genomen. De eerste beslissing heeft betrekking op de definitieve beëindiging van de inschrijving van [verzoeker] aan de TUD. De griffie heeft bij brief van 16 juli 2024, met kenmerk ‘beëindiging inschrijving’, de ontvangst van het beroep van [verzoeker] bevestigd en aan deze procedure het nummer 202404255/1/A2 toegekend. De tweede beslissing heeft betrekking op de verlenging van het gebouwverbod van [verzoeker] aan de TUD. De griffie heeft bij brief van 16 juli 2024, met kenmerk ‘verlenging gebouwverbod’, de ontvangst van het beroep van [verzoeker] bevestigd en aan deze procedure het nummer 202404251/1/A2 toegekend.
Vervolgens heeft [verzoeker] abusievelijk op 6 augustus 2024 zijn gronden van beroep tegen het gebouwverbod ingediend onder zaaknummer 202404255/1/A2 en, eveneens op 6 augustus 2024, abusievelijk zijn gronden van beroep tegen de beëindiging van de inschrijving onder zaaknummer 202404251/1/A2 ingediend. In die stukken heeft hij vermeld dat hij in zaaknummer 202404255/1/A2 geen verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening had ingediend, maar wel op 2 augustus 2024 in zaaknummer 202404251/1/A2. Doordat [verzoeker] in zijn stukken van 6 augustus 2024 de zaaknummers heeft verwisseld, heeft de griffie - naar nu is gebleken ten onrechte - gemeend dat verzoek om een voorlopige voorziening betrekking had op de verlenging van het gebouwverbod en hem ook als zodanig opgeroepen voor de zitting van 29 augustus 2024 en niet voor de beëindiging voor de inschrijving.
3. Uit de door [verzoeker] ingediende stukken en hetgeen hij ter zitting heeft verklaard, is duidelijk geworden dat zijn verzoek vanaf het begin was gericht op de beslissing tot beëindiging van de inschrijving. [verzoeker] heeft ter zitting toegelicht geen belang te hebben bij een voorlopige voorziening ten aanzien van het gebouwverbod, aangezien hij vanuit thuis studeert en niet meer op de campus van de TUD komt. Hij heeft ook ontkend ten aanzien van deze beslissing een verzoek om voorlopige voorziening te hebben ingediend.
4. Gelet op het voorgaande hoeft het verzoek met betrekking tot het gebouwverbod geen verdere bespreking. De voorzieningenrechter zal zijn verzoek opvatten als een verzoek om een voorlopige voorziening in de procedure over de beëindiging van de inschrijving en dit verzoek hieronder behandelen. [verzoeker] heeft zijn standpunt daarover in de stukken en ter zitting uitvoerig toegelicht en het CvB heeft verweer gevoerd.
Het verzoek
5. [verzoeker] verzoekt de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, inhoudende dat hij zich voor komend studiejaar weer mag inschrijven zodat hij - als hij in de bodemprocedure in het gelijk wordt gesteld - geen studievertraging heeft.
Beoordeling van het verzoek
6. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
7. Gelet op het naderend begin van het nieuwe academische jaar acht de voorzieningenrechter spoedeisend belang aanwezig. De voorzieningenrechter zal op het verzoek beslissen op basis van een afweging van de betrokken belangen.
8. Het belang van het CvB is gelegen in het garanderen van de veiligheid van de medewerkers van de faculteit, maar ook in het waarborgen van een goede gang van zaken op de faculteit. Het belang van [verzoeker] is gelegen in het kunnen verder studeren en het zonder vertraging kunnen afronden van zijn studie. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de belangen van de universiteit om haar medewerkers en studenten te beschermen dermate zwaarwegend zijn dat daaraan vooralsnog meer gewicht moet worden toegekend. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
9. Het verzoek om een voorlopige voorziening hangende de procedure over de beslissing tot beëindiging van de inschrijving moet worden afgewezen.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek met betrekking tot de beëindiging van de inschrijving af.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Drop
voorzieningenrechter
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2024
705-1129