ECLI:NL:RVS:2024:3611
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening inzake machtiging tot voorlopig verblijf
Op 5 september 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. De vreemdeling had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf. De rechtbank had eerder, op 15 juli 2024, het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de minister van Asiel en Migratie opgedragen om binnen twintig weken een besluit te nemen. Tevens was de minister een dwangsom opgelegd van € 250,00 per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 37.500,00.
De minister heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op zijn hoger beroep heeft beslist. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de minister niet binnen de wettelijke termijn een besluit had genomen en dat hij de aanvraag pas in mei 2025 zou behandelen. De minister betoogde dat de rechtbank een te hoge dwangsom had opgelegd, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat financiële belangen doorgaans geen spoedeisend belang rechtvaardigen voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek van de minister afgewezen en hem veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 875,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 5 september 2024.