202404837/2/R2.
Datum uitspraak: 10 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Halderberge,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 25 juli 2024 in zaken nrs. 23/1035 en 23/1037 in de gedingen tussen:
het college
en
[wederpartij A] en [wederpartij B] en [wederpartij C], allen wonend te Bosschenhoofd, gemeente Halderberge.
Procesverloop
Bij besluit van 17 januari 2022 heeft het college het verzoek van [wederpartij A] om handhavend op te treden tegen het teveel aan bebouwing op het perceel van [wederpartij B] en [wederpartij C] afgewezen.
Bij besluit van 19 januari 2023 (hierna: het besluit op bezwaar) heeft het college het door [wederpartij A] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de motivering gewijzigd.
Bij uitspraak van 25 juli 2024 heeft de rechtbank, voor zover relevant, het door [wederpartij A] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 januari 2023 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van [wederpartij A] te nemen.
Tegen deze uitspraak hebben het college en [wederpartij B] en [wederpartij C] hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft het college de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 augustus 2024, waar het college, vertegenwoordigd door H.J.M. Marcus en C.P.H. Nuijten, [wederpartij A], bijgestaan door mr. R.H.U. Keizer, advocaat in Roosendaal, vergezeld door [gemachtigde], en [wederpartij B], zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt.
Het verzoek om handhaving is gedaan op 12 augustus 2021. Dat betekent dat in dit geval het recht, waaronder de Wabo, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. [wederpartij A] woont aan de [locatie 1] in Bosschenhoofd. [wederpartij B] en [wederpartij C] wonen op het aangrenzende perceel aan de [locatie 2] (hierna: het perceel), dat een oppervlakte heeft van 2.370 m². Op het perceel staan een woonhuis en bijbehorende bebouwing.
3. [wederpartij A] heeft het college verzocht handhavend op te treden tegen de bebouwing op het perceel, omdat de oppervlakte in strijd is met de Wabo.
4. Het college heeft het verzoek afgewezen en dit besluit in bezwaar gehandhaafd omdat er omgevingsvergunningen zijn verleend die onherroepelijk zijn en de bijbehorende bebouwing óf kan worden gelegaliseerd óf de overschrijding van de oppervlakte van de bijbehorende bebouwing zo gering is, namelijk 1,2 m², dat handhaving onevenredig is.
5. De rechtbank heeft overwogen dat bouwvergunningen zijn verleend voor het wijzigen en uitbreiden van de woning en voor de realisatie van de garage met overkapping op het perceel, zodat het college in zoverre terecht heeft afgezien van handhaving. Het verzoek van [wederpartij A] kan volgens de rechtbank dus slechts betrekking hebben op de, achter de woning gelegen, bouwwerken waarvoor geen vergunning is verleend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de maximaal toegestane oppervlakte van 150 m² voor bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied wordt overschreden met ruim 50 m². Daarbij heeft zij, anders dan het college, de uitbreiding van de oorspronkelijke woning met 55,3 m² meegerekend. De rechtbank heeft geoordeeld dat het standpunt van het college over de overschrijding met slechts 1,2 m² niet houdbaar is en dat het besluit op bezwaar dus niet zorgvuldig is voorbereid en ontoereikend is gemotiveerd. De rechtbank heeft dit besluit daarom vernietigd en het college opgedragen om met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van [wederpartij A] te nemen.
Verzoek om voorlopige voorziening
6. Het college heeft de voorzieningenrechter verzocht de aangevallen uitspraak te schorsen, zodat het geen nieuw besluit op het bezwaar hoeft te nemen totdat de Afdeling in de bodemprocedure op zijn hoger beroep heeft beslist. Het college vreest dat het nemen van een nieuw besluit op het bezwaar leidt tot onomkeerbare gevolgen.
[wederpartij A] stemt niet in met dit schorsingsverzoek.
Spoedeisend belang
7. Uitgangspunt is dat het college gehouden is aan de uitspraak van de rechtbank te voldoen. Gelet op de wettelijke termijn om een nieuw besluit op het bezwaar te nemen, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter een spoedeisend belang bij het verzoek van het college een gegeven.
Beoordeling van het verzoek
7.1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
7.2. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
7.3. Zoals hiervoor is overwogen, is het uitgangspunt dat rechterlijke uitspraken moeten worden uitgevoerd en dat het college dus in beginsel een nieuw besluit op het bezwaar moet nemen.
In het hoger beroep van het college ziet de voorzieningenrechter geen grond om af te wijken van dit uitgangspunt. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de rechtbank terecht overwogen dat [wederpartij A] geen misbruik van procesrecht maakt. De voorzieningenrechter kan verder het oordeel van de rechtbank volgen dat het besluit van 19 januari 2023 niet zorgvuldig is voorbereid. Niet in geschil is dat de omgevingsvergunningvrije oppervlakte op het perceel van bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied 150 m² bedraagt. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de rechtbank de begripsbepalingen "bijbehorend bouwwerk", "bebouwingsgebied" en "achtererfgebied" van artikel 1 van bijlage II bij het Bor juist toegepast. Zij is terecht tot het oordeel gekomen dat de vergunde uitbreiding van de woning met 55,3 m² tot de bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied behoort en dat de overschrijding dus niet 1,2 m² maar ruim 50 m² bedraagt.
7.4. Ter zitting heeft het college opgemerkt dat ook als hij uitgaat van een overschrijding van ruim 50 m², handhaving nog steeds onevenredig is vanwege concreet zicht op legalisering en het gelijkheidsbeginsel.
Het staat het college vrij de bijzondere omstandigheden die volgens hem leiden tot uitzonderingen op de beginselplicht tot handhaving in het nieuwe besluit op bezwaar op te nemen en te motiveren. Dat het nemen van dit besluit leidt tot onomkeerbare gevolgen wordt niet gevolgd. Zoals de voorzieningenrechter ter zitting heeft opgemerkt, wordt het nieuwe besluit op bezwaar met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) beoordeeld in het kader van het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank.
De door het college gewenste rust in deze zaak biedt op zichzelf geen grond om af te wijken van het uitgangspunt dat de uitspraak van de rechtbank moet worden uitgevoerd.
7.5. Het voorgaande laat onverlet dat een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening kan worden ingediend indien op grond van het nieuwe besluit op bezwaar wordt gevreesd voor onomkeerbare gevolgen.
Conclusie
8. De voorzieningenrechter verwacht dat het oordeel van de rechtbank in hoger beroep stand houdt. Er is ook verder geen aanleiding om de aangevallen uitspraak te schorsen voor zover het college is opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van [wederpartij A] te nemen. Dit betekent dat het college dit nieuwe besluit moet nemen. Het verzoek zal worden afgewezen.
9. Het college moet de proceskosten vergoeden.
10.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. wijst het verzoek af;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Halderberge tot vergoeding van bij [wederpartij A] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. M.M. Kaajan, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Kaajan
voorzieningenrechter
w.g. De Vlieger-Mandour
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2024
615
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
Besluit omgevingsrecht (Bor)
& 2.2 Aanwijzing van categorieën gevallen waarin geen omgevingsvergunning is vereist
Artikel 2.3 Bouwen en planologische gebruiksactiviteiten
(…)
2. In afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a of c, van de wet is geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën gevallen in artikel 2 in samenhang met artikel 5 en artikel 8 van bijlage II.
Bijlage II. Behorende bij de artikelen 2.3, 2.51 en 2.7
Artikel 1 In deze bijlage wordt verstaan onder:
achtererfgebied: erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
bebouwingsgebied: achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;
bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
(…)
Artikel 2
Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:
(…)
3. een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: (…)
f. de oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied bedraagt niet meer dan:
(…)
3˚. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m²: 90 m², vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m², tot een maximum van in totaal 150 m²,
(…)