ECLI:NL:RVS:2024:3647
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- J.F. de Groot
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening inzake rijgeschiktheid bij het CBR
In deze zaak heeft verzoekster bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag tot het verkrijgen van een verklaring van rijgeschiktheid. De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 10 september 2024 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening, hangende het hoger beroep van verzoekster tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 29 februari 2024. De rechtbank had het beroep van verzoekster niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) haar rijgeschikt moet verklaren. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat het verzoek niet voldoet aan het materiële connexiteitsvereiste, zoals bepaald in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit vereiste houdt in dat het verzoek om voorlopige voorziening betrekking moet hebben op het materiële geschil over het besluit dat voorligt.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de procedure uitsluitend betrekking heeft op de vraag of het CBR tijdig op de aanvraag van verzoekster heeft beslist. Het gevraagde besluit om rijgeschiktheid te verklaren staat in een te ver verwijderd verband met het in de bodemprocedure aan de orde gestelde niet tijdig nemen van een besluit. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen en geoordeeld dat het CBR geen proceskosten hoeft te vergoeden.