202307159/2/R4.
Datum uitspraak: 17 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna samen en in enkelvoud: [verzoeker A]), wonend in Wageningen,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Wageningen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Churchillweg-Spelstraat" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder andere [verzoeker A] beroep ingesteld.
[verzoeker A] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 september 2024, waar [verzoeker A], bijgestaan door mr. E.H.M. Teeuw, advocaat in Nieuwegein, en de raad, vertegenwoordigd door U.H. IJntema, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [bedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het beroep tegen het besluit van 9 oktober 2023 is het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van dat besluit bepalend.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding
3. Het bestemmingsplan voorziet in het bouwen van maximaal 90 twee- en driekamerappartementen verdeeld over vier gebouwen op de percelen Spelstraat 2-4, Churchillweg 21-27, Churchillweg 31-35 en Harnjesweg 40a te Wageningen.
[verzoeker A] woont op het perceel [locatie 1] in Wageningen. [bedrijf] is initiatiefnemer (hierna: de initiatiefnemer).
Spoedeisend belang
4. De voorzieningenrechter neemt een spoedeisend belang aan. In dat verband is van belang dat, zoals op de zitting door de raad is toegelicht, op 4 juni 2024 door de initiatiefnemer drie aanvragen om een omgevingsvergunning zijn ingediend voor gebouwen met appartementen op de percelen Spelstraat 2-4, Churchillweg 21-27, Churchillweg 31-33 en Harnjesweg 40a.
Beoordeling van het verzoek
Woon- en leefklimaat
5. [verzoeker A] betoogt dat de raad zijn belangen die betrekking hebben op het verlies van zonlicht en uitzicht en een aantasting van zijn privacy onvoldoende bij zijn besluit heeft betrokken. In dat verband wijst hij met name op een bouwhoogte van 22,5 m waarin het bestemmingsplan volgens hem voorziet. De huidige bebouwing is veel lager dan de geplande nieuwbouw, aldus [verzoeker A]. Als de appartementencomplexen die het bestemmingsplan mogelijk maakt worden gerealiseerd zal de ochtendzon wegvallen en is het overdag donker en kouder in zijn woning en dat heeft de raad onvoldoende bij zijn besluit betrokken, aldus [verzoeker A].
5.1. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt weliswaar veranderingen in het woon- en leefklimaat van [verzoeker A] met zich brengen, maar dat die veranderingen niet leiden tot onevenredige gevolgen voor hem.
Hierbij heeft de raad in aanmerking mogen nemen dat het bestemmingsplan geen bouwhoogte van 22,5 m vanaf het maaiveld toelaat, maar dat de in het bestemmingsplan opgenomen bouwhoogte van 22,5 m respectievelijk 21,4 m, op grond van artikel 6.2.1, aanhef en onder b, van de planregels wordt gemeten ten opzichte van NAP. Omdat het maaiveld ter plekke wisselt, globaal tussen de 11 m+NAP aan de Spelstraat en 13 m+NAP aan de Churchillweg, is de toegelaten bouwhoogte vergelijkbaar met ongeveer 10 m, gemeten vanaf het maaiveld. Het bestemmingsplan staat direct naast het perceel van [verzoeker A] wel een hoger gebouw toe dan het voorheen geldende bestemmingsplan, dat een bouwhoogte van 4 m toestond, maar de raad heeft zich op het standpunt mogen stellen dat dat niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van [verzoeker A]. Het verlies van zonlicht is, zoals door de raad is toegelicht, beperkt omdat de nieuwbouw ten oosten van de woning van [verzoeker A] is gesitueerd en de extra schaduwwerking zal beperkt blijven tot de ochtenduren. De extra schaduwwerking treft bovendien geen vensters van leefruimten maar alleen de slaapkamers en de hal. Over het verlies van uitzicht heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat het effect van de nieuwbouw aan de Churchillweg en de Spelstraat, door de afstand van de achtergevel van de woning van [verzoeker A] tot de erfgrens van 12 m, een boom en een bijgebouw met puntdak, beperkt is.
Er bestaat in zoverre geen grond voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
Parkeren
6. [verzoeker A] betoogt verder dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan onvoldoende rekening heeft gehouden met de huidige parkeerdruk in de straten in en rondom het plangebied. De raad is volgens hem ten onrechte uitgegaan van een bezettingsgraad van de parkeerplaatsen van 80% op een zaterdagavond. Volgens [verzoeker A] had de raad uit moeten gaan van een worst-case-scenario met een bezettingsgraad van 100% op een doordeweekse avond. Door het realiseren van de appartementencomplexen zal er een te grote woningdichtheid ontstaan en zal de parkeerdruk in grote mate toenemen. In dat verband wijst [verzoeker A] erop dat er in de buurt op dit moment vooral studenten wonen die niet of nauwelijks gebruikmaken van de parkeerplaatsen.
6.1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat hij niet zelf beoordeelt of het plan parkeertechnisch aanvaardbaar is. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de door [verzoeker A] aangevoerde beroepsgronden of de raad heeft mogen oordelen dat het plan parkeertechnisch aanvaardbaar is. [verzoeker A] heeft in dat kader alleen gesteld dat zij een grote parkeerdruk ervaren en gronden aangevoerd over de bezettingsgraad op een zaterdagavond. Hierin ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. De raad heeft op de zitting toegelicht dat voor het aanwezigheidspercentage is aangesloten bij het percentage dat is opgenomen in de Nota parkeernormen Wageningen 2015. Daarin wordt de zaterdagavond met een aanwezigheidspercentage van 80% als worst-case scenario gezien, omdat op dat moment de parkeerplaatsen door bewoners en door bezoekers worden gebruikt. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad dit aanwezigheidspercentage als uitgangspunt mogen nemen bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen.
De voorzieningenrechter heeft, onder meer op de zitting, begrepen dat er door [verzoeker A] een gevoel van parkeerdruk wordt ervaren in en rondom het plangebied. De raad heeft onder meer op de zitting toegelicht dat de reden daarvan is dat er in de buurt van het plangebied op het Olympiaplein op dit moment weliswaar meer dan voldoende betaalde parkeerplaatsen beschikbaar zijn, maar dat autobezitters er in de praktijk voor kiezen om de auto bijvoorbeeld in de Harnjesweg te parkeren, omdat die parkeerplaatsen gratis zijn. De raad heeft in dat verband toegelicht dat het voornemen bestaat om een vergunningenstelsel voor het parkeren in te voeren, wat een oplossing kan bieden voor het probleem.
Ook in zoverre bestaat er geen grond voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
Beschermde soorten op grond van de Wet natuurbescherming
7. [verzoeker A] betoogt dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) beschermde soorten in en rondom het plangebied. In het bijzonder wijst hij op de aanwezigheid van een steenmarter. De onderzoeken van ecologisch adviesbureau Econsultancy maken ten onrechte geen melding van de aanwezigheid van een steenmarter in het plangebied. [verzoeker A] heeft op de zitting toegelicht dat de steenmarter in het gebied leeft, omdat er bij in de buurt van het plangebied geparkeerde auto’s kabels zijn doorgebeten.
7.1. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter staat het onderdeel soortenbescherming uit de Wnb niet aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg. Uit de onderzoeken van Econsultancy volgt niet dat de steenmarter in het plangebied verblijft. [verzoeker A] heeft alleen gesteld, maar niet aan de hand van een tegenrapport of op een andere manier aannemelijk gemaakt dat de door Econsultancy opgemaakte onderzoeken onjuistheden bevatten.
Gelet hierop is er in dit geval geen reden om met het oog op de soortenbescherming het bestemmingsplan te schorsen.
Overig
8. Ook in het overige door [verzoeker A] aangevoerde ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Ter zitting heeft [verzoeker A] nog aangegeven zorgen te hebben over de leegstand en sloop van de nu aanwezige bebouwing en in hoeverre de sloop van het bestaande gebouw direct op de erfgrens gevolgen heeft voor hun bebouwing. Hierin ziet de voorzieningenrechter ook geen aanleiding om een voorziening te treffen omdat het bestemmingsplan gaat over welke bebouwing en welk gebruik is toegestaan en niet over de sloop en leegstand van bestaande bebouwing.
9. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.
w.g. Van Gastel
voorzieningenrechter
w.g. Kamphorst-Timmer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2024
776