ECLI:NL:RVS:2024:3753

Raad van State

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
202400668/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor herinrichting rotonde Heerenveen-Midden

Op 18 september 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van omwonenden tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen. De vergunning, verleend op 13 december 2022, betreft de herinrichting van de rotonde Heerenveen-Midden naar een kruising met verkeerslichten. De appellanten, omwonenden van de rotonde, betogen dat er informatie is achtergehouden door het college bij het aanvragen van een verklaring van geen bedenkingen aan de raad. Ze hebben een verzoek ingediend op grond van de Wet open overheid, in de hoop dat dit zou leiden tot nieuwe informatie die het besluit zou kunnen ondermijnen.

De rechtbank Noord-Nederland had eerder, op 22 december 2023, het beroep van de appellanten ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 26 augustus 2024, waar de appellanten via videoverbinding aanwezig waren, heeft de Afdeling de zaak behandeld. De Afdeling overweegt dat de beroepsgrond over het achterhouden van informatie niet eerder is aangevoerd en dat deze niet inhoudelijk besproken kan worden. Daarnaast wordt opgemerkt dat de keuze voor de herinrichting niet is gebaseerd op een realistisch en betrouwbaar beeld van de huidige situatie van de rotonde.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De proceskosten worden niet vergoed door het college. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.

Uitspraak

202400668/1/R3.
Datum uitspraak: 18 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Heerenveen, en anderen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Nederland van 22 december 2023 in zaak nr. 23/336 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen.
Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2022 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de herinrichting van de rotonde Heerenveen-Midden naar een kruising met verkeersinstallaties.
Bij uitspraak van 22 december 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 26 augustus 2024, waar [appellant] en anderen, via een videoverbinding, en het college, vertegenwoordigd door mr. W.H.R. van Boetzelaer, advocaat te Heerenveen, K. Tamminga, ing. J. Torenbosch en K. Kuperus, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 17 februari 2021. Dit betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       [appellant] en anderen zijn omwonenden die twijfelen aan de noodzaak voor de herinrichting van de rotonde Heerenveen-Midden naar een kruising met verkeerslichten.
Beoordeling van het hoger beroep
3.       [appellant] en anderen betogen dat het zeer aannemelijk is dat informatie is achtergehouden door het college bij het vragen van een verklaring van geen bedenkingen aan de raad. Op 8 maart 2022 heeft een medewerker van BVA verkeersadviezen namens hen een e-mail verzonden aan een wethouder en de bij de herinrichting van de rotonde betrokken projectleider. [appellant] en anderen hebben moeten vaststellen dat deze e-mail, inclusief bijlage met een reactie op een door [gemachtigde] opgestelde notitie, niet is doorgeleid aan de raad. Op basis hiervan vermoeden zij dat er nog andere stukken zijn die ook niet zijn doorgeleid aan de raad. Zij hebben een verzoek gedaan op grond van de Wet open overheid en denken dat hieruit informatie naar voren zal komen die ertoe leidt dat het besluit van 13 december 2022 niet in stand kan blijven.
3.1.    De Afdeling overweegt dat deze beroepsgrond niet eerder is aangevoerd. In het omgevingsrecht kunnen beroepsgronden niet voor het eerst in hoger beroep worden aangevoerd. Een uitzondering wordt gemaakt als uitgesloten is dat andere belanghebbenden daardoor worden benadeeld. Die uitzondering doet zich bij deze beroepsgrond niet voor. De Afdeling zal deze beroepsgrond dus niet inhoudelijk bespreken.
4.       [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de keuze voor de herinrichting van de rotonde naar een kruising met verkeerslichten niet is gebaseerd op een realistisch en betrouwbaar beeld van het functioneren van de nu aanwezig rotonde.
4.1.    De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 11 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2377, een voorlopig oordeel gegeven over deze beroepsgrond. De Afdeling ziet in wat [appellant] en anderen naar voren hebben gebracht geen aanleiding om hierover anders te oordelen dan de voorzieningenrechter heeft gedaan.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, wordt bevestigd.
Proceskosten
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Priem
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2024
646