202400668/1/R3.
Datum uitspraak: 18 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Heerenveen, en anderen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank NoordNederland van 22 december 2023 in zaak nr. 23/336 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen.
Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2022 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de herinrichting van de rotonde Heerenveen-Midden naar een kruising met verkeersinstallaties.
Bij uitspraak van 22 december 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 26 augustus 2024, waar [appellant] en anderen, via een videoverbinding, en het college, vertegenwoordigd door mr. W.H.R. van Boetzelaer, advocaat te Heerenveen, K. Tamminga, ing. J. Torenbosch en K. Kuperus, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 17 februari 2021. Dit betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. [appellant] en anderen zijn omwonenden die twijfelen aan de noodzaak voor de herinrichting van de rotonde Heerenveen-Midden naar een kruising met verkeerslichten.
Beoordeling van het hoger beroep
3. [appellant] en anderen betogen dat het zeer aannemelijk is dat informatie is achtergehouden door het college bij het vragen van een verklaring van geen bedenkingen aan de raad. Op 8 maart 2022 heeft een medewerker van BVA verkeersadviezen namens hen een e-mail verzonden aan een wethouder en de bij de herinrichting van de rotonde betrokken projectleider. [appellant] en anderen hebben moeten vaststellen dat deze e-mail, inclusief bijlage met een reactie op een door [gemachtigde] opgestelde notitie, niet is doorgeleid aan de raad. Op basis hiervan vermoeden zij dat er nog andere stukken zijn die ook niet zijn doorgeleid aan de raad. Zij hebben een verzoek gedaan op grond van de Wet open overheid en denken dat hieruit informatie naar voren zal komen die ertoe leidt dat het besluit van 13 december 2022 niet in stand kan blijven.
3.1. De Afdeling overweegt dat deze beroepsgrond niet eerder is aangevoerd. In het omgevingsrecht kunnen beroepsgronden niet voor het eerst in hoger beroep worden aangevoerd. Een uitzondering wordt gemaakt als uitgesloten is dat andere belanghebbenden daardoor worden benadeeld. Die uitzondering doet zich bij deze beroepsgrond niet voor. De Afdeling zal deze beroepsgrond dus niet inhoudelijk bespreken.
4. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de keuze voor de herinrichting van de rotonde naar een kruising met verkeerslichten niet is gebaseerd op een realistisch en betrouwbaar beeld van het functioneren van de nu aanwezig rotonde.
4.1. De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 11 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2377, een voorlopig oordeel gegeven over deze beroepsgrond. De Afdeling ziet in wat [appellant] en anderen naar voren hebben gebracht geen aanleiding om hierover anders te oordelen dan de voorzieningenrechter heeft gedaan. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, wordt bevestigd.
Proceskosten
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Priem
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2024
646