202405535/2/R2.
Datum uitspraak: 24 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
Vereniging Werkgroep Behoud Leefbaarheid Dinteloord en Stichting Sirene (hierna tezamen en in enkelvoud: de vereniging), gevestigd in de gemeente Steenbergen,
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 augustus 2024 heeft het college aan RWE Windpower Netherlands B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het aanpassen van een bestaand schouwpad naast de Kleine Karolinapolder te Dinteloord, gemeente Steenbergen.
Tegen dit besluit heeft de vereniging beroep ingesteld.
Ook heeft de vereniging de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De vereniging, het college en RWE Windpower hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op de zitting behandeld op 11 september 2024, waar de vereniging, vertegenwoordigd door mr. L.J.J.M. Klijs, rechtsbijstandverlener te Roosendaal, en [gemachtigde A] en het college, vertegenwoordigd door mr. P.M.C. van Driel-Faasen, F. Grube, N.A.M.L.J. Broex en H.C.A.M. Vermeulen, zijn verschenen.
Voorts is op de zitting RWE Windpower, vertegenwoordigd door mr. J.C. van Oosten en mr. K. Giezeman, advocaten te Amsterdam, bijgestaan door ing. H.N.M. van Mensvoort, L.H.A. van Zeist, [gemachtigde B], [gemachtigde C], [gemachtigde D] en [gemachtigde E], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
3. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 25 mei 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
4. In het besluit van 29 augustus 2024 heeft het college aan RWE Windpower een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor het gedeeltelijk omleggen, verbreden en constructief verstevigen van het bestaande schouwpad en de daar bijhorende watergang ten behoeve van de bouw van Windpark Karolinapolder voor een periode van maximaal 10 jaar, alsmede voor het gebruik daarvan. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten ‘uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde’ en ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’.
In haar uitspraak van 12 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1446 heeft de Afdeling geoordeeld dat de rechtsgevolgen van de omgevingsvergunning die het college heeft verleend voor de bouw van windpark Karolinapolder in stand blijven. Daarmee is die omgevingsvergunning voor onder andere de activiteit 'bouwen' van windpark Karolinapolder onherroepelijk van kracht geworden. De omgevingsvergunning waar het in deze zaak om gaat, heeft alleen betrekking op het aanpassen van een bestaand schouwpad om de bouw van het windpark mogelijk te maken. Na de bouwfase zal het schouwpad worden gebruikt voor onderhoud en in geval van eventuele calamiteiten.
5. De vereniging kan zich niet vinden in de verleende omgevingsvergunning. Zij komt onder meer op tegen de gang van zaken rondom de publicatie en de datum van inwerkingtreding. Ook is volgens haar onvoldoende aangetoond dat er rekening is gehouden met de aanwezigheid van de rugstreeppad in het gebied. Verder voert de vereniging aan dat de vergunning ten onrechte is verleend voor de duur van 10 jaar en dat de berekening van de stikstofdepositie onjuist is.
Spoedeisendheid
6. Het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning voor het aanpassen van het schouwpad dateert van 29 augustus 2024. Het college heeft besloten tot inwerkingtreding direct na de bekendmaking van het besluit. Dat houdt verband met het in de omgevingsvergunning opgenomen voorschrift dat RWE Windpower zich bij de uitvoering van de bouwwerkzaamheden moet houden aan het Ecologisch werkprotocol, bezien in samenhang met de voorschriften uit de vergunning van het Waterschap Brabantse Delta van 6 december 2022, gewijzigd op 3 mei 2023. Uit de voorschriften volgt dat het opwaarderen van het schouwpad niet mag plaatsvinden in het gesloten seizoen, dat loopt van oktober tot en met maart. RWE Windpower heeft aangegeven dat er vanaf het moment van de vergunningverlening een week nodig is voor het plaatsen van paddenschermen en het vangen van padden. Vervolgens zijn er drie weken nodig om het schouwpad op te waarderen. Het college en RWE Windpower hebben aangegeven dat begin september met de werkzaamheden zal worden begonnen; op de zitting is bevestigd dat met de werkzaamheden is begonnen. De voorzieningenrechter acht daarom spoedeisend belang aanwezig.
Beoordeling van het verzoek
7. De voorzieningenrechter zal hierna aan de hand van de gronden van de vereniging een voorlopig rechtmatigheidsoordeel geven over het bestreden besluit.
8. De vereniging betoogt dat het college heeft miskend dat, vanwege de aanwezigheid van de rugstreeppad, het aanpassen van het schouwpad ook een project is waarvoor toestemming op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) is vereist. Volgens haar is vanwege de effecten op het Natura 2000-gebied een vergunning op grond van die wet vereist en is vanwege de effecten op beschermde diersoorten een ontheffing op grond van die wet vereist. Het college had de gevraagde omgevingsvergunning voor het aanpassen van het schouwpad niet mogen verlenen zonder dat ook deze toestemming in de aanvraag was opgenomen en daarvoor een verklaring van geen bedenkingen was afgegeven (de zogenoemde aanhaakplicht).
9. Als voor een activiteit, naast een omgevingsvergunning voor bouwen, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Wabo, ook een vergunning of ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig is, kan de aanvrager kiezen of hij deze trajecten afzonderlijk of gecoördineerd wil doorlopen. Alleen als er op het moment van het besluit over de aanvraag om omgevingsvergunning nog geen vergunning of ontheffing op grond van de Wnb is gevraagd of verleend, bestaat op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo in samenhang met artikel 2.2aa, aanhef en onder a, van het Besluit omgevingsrecht de verplichting om tegelijkertijd voor die activiteit een natuurtoestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo aan te vragen.
10. Het college stelt zich op het standpunt dat die aanhaakplicht in dit geval niet van toepassing is, omdat een vergunning of ontheffing op grond van de Wnb niet nodig is voor het aanpassen van het schouwpad. Het college verwijst in dit verband naar de ruimtelijke onderbouwing, de "Quickscan flora en fauna ten behoeve van het opwaarderen van het schouwpad in Dinteloord" en het ecologisch werkprotocol en naar de stikstofdepositieberekening, die alle ten grondslag zijn gelegd aan het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning.
Wat betreft soortenbescherming vermeldt de ruimtelijke onderbouwing dat uit de quickscan volgt dat er beschermde soorten aanwezig zijn, te weten de torenvalk en mogelijk ook de rugstreeppad. Ter zitting heeft het college aangegeven uit dat veldonderzoek is gebleken dat de rugstreeppad mogelijk voorkomt in de omgeving, maar niet is aangetroffen in het projectgebied. Uit de quickscan blijkt ook dat er vanwege de werkzaamheden aan het schouwpad noodzakelijke fysieke ingrepen, zoals het dempen van een watergang en ecologische begeleiding tijdens de werkzaamheden nodig zijn, omdat in de watergang mogelijk vissen en amfibieën aanwezig zijn. RWE Windpower heeft voor de bescherming van soorten bij de werkzaamheden een ecologisch werkprotocol aangeleverd. Het college heeft het naleven en uitvoeren van de werkzaamheden volgens dit werkprotocol als voorschrift aan de vergunning verbonden.
Wat betreft gebiedsbescherming en stikstof staat in de ruimtelijke onderbouwing dat in het kader van de Wet natuurbescherming de stikstofdepositie is berekend. De stikstofdepositieberekening is als bijlage 3 opgenomen bij het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning. Bij de berekening, uitgevoerd aan de hand van AERIUS Calculator versie 2023, is uitgegaan van een periode van twaalf aaneengesloten maanden met de hoogste totale stikstofdepositie. De berekening is opgesteld voor het gehele windparkproject. Dit project bestaat uit het bouwen van de windturbines inclusief het aanbrengen van fundering, het aanleggen van de toegangsweg (het schouwpad) en het gebruik van het windpark en toegangsweg voor regulier onderhoud. Naar aanleiding van de zienswijze, ingediend door de vereniging, over verkeersbewegingen heeft een herberekening plaatsgevonden. De herberekening, de bijbehorende oplegnotitie en de verkeerskundige onderbouwing zijn opgenomen in die bijlage 3. Het college wijst erop dat uit beide uitgevoerde berekeningen volgt dat er vanwege het windparkproject geen toename is van stikstofdepositie (0,00 mol/ha/jaar) op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden en dat er geen significante gevolgen te verwachten zijn.
11. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter bestaat in wat de vereniging heeft aangevoerd geen aanknopingspunt om te twijfelen aan het standpunt van het college. De voorzieningenrechter ziet geen reden voor het oordeel dat het college er, in afwijking van de onderzoeksresultaten, van had moeten uitgaan dat voor het aanpassen van het schouwpad een vergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo, was vereist en er een de aanhaakplicht voor een natuurtoestemming bestond.
Gelet op het voorgaande leiden deze beroepsgronden vooralsnog niet tot gerede twijfel of het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning in de bodemprocedure in zoverre in stand zal kunnen blijven.
12. Ook in het overige door de vereniging aangevoerde, met name de gang van zaken rondom de publicatie en de datum van inwerkingtreding en de verlening van de omgevingsvergunning voor de duur van 10 jaar, ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter verwacht namelijk niet dat deze beroepsgronden in de hoofdzaak zullen slagen.
Conclusie
13. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen reden om aan te nemen dat het besluit van het college van 29 augustus 2024, waarbij de omgevingsvergunning voor het aanpassen van het schouwpad is verleend, in de bodemprocedure zal worden vernietigd en ziet daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
14. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
15. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, griffier.
w.g. Van Breda
voorzieningenrechter
w.g. Ramrattansing
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2024
408