ECLI:NL:RVS:2024:3821

Raad van State

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
202307721/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.H. van den Biggelaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Emmen, Centrum-Oost, Parallelweg 36 en archeologische waarden

Op 25 september 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "Emmen, Centrum-Oost, Parallelweg 36". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Emmen op 19 oktober 2023, maakt de bouw van 12 grondgebonden woningen mogelijk in een gebied langs de Parallelweg en de Veenkampenweg. B.T. Beheer B.V. is de eigenaar van de gronden binnen het plangebied en heeft plannen om de woningen te realiseren. Voorheen bevonden zich op deze gronden een oud kantoorpand en een parkeerterrein, evenals het Generaal Maczekplantsoen, dat een groenbestemming had in het vorige bestemmingsplan.

Een appellant, wonend nabij het plantsoen, heeft beroep ingesteld tegen het bestemmingsplan. Hij betoogt dat het plan onvoldoende rekening houdt met de archeologische waarden in het gebied en dat deze waarden niet voldoende worden beschermd. De Afdeling heeft de zaak behandeld op 20 augustus 2024, waarbij de appellant en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.C. Meijerink en H.J. Oosterhuis, aanwezig waren. B.T. Beheer was ook vertegenwoordigd door mr. K. Croezen.

De Afdeling oordeelt dat het beroep ongegrond is. De appellant heeft procesbelang bij de beoordeling van zijn beroep, ondanks dat B.T. Beheer de eigenaar is van het perceel en de lindeboom zonder vergunning kan kappen. De Afdeling concludeert dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan de belangen heeft afgewogen en dat het besluit in overeenstemming is met het recht. De Afdeling heeft ook de argumenten van de appellant over de archeologische waarden en de aanbestedingsprocedure in het kader van het Didam-arrest verworpen. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202307721/1/R3.
Datum uitspraak: 25 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend in Emmen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant),
appellant,
en
de raad van de gemeente Emmen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 oktober 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Emmen, Centrum-Oost, Parallelweg 36" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
B.T. Beheer B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 20 augustus 2024, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.C. Meijerink en H.J. Oosterhuis, zijn verschenen. Verder is op de zitting B.T. Beheer, vertegenwoordigd door mr. K. Croezen, advocaat in Emmen, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 2 mei 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het bestemmingsplan maakt 12 grondgebonden woningen mogelijk in een gebied langs de Parallelweg en de Veenkampenweg in Emmen, aangeduid als Parallelweg 36. B.T. Beheer is de eigenaar van gronden binnen het plangebied en wil de mogelijk gemaakte woningen realiseren. Op deze gronden waren voorheen een oud kantoorpand en een parkeerterrein aanwezig, en is een plantsoen aanwezig. Dit is het Generaal Maczekplantsoen (hierna: het plantsoen), waarop een lindeboom aanwezig is. In het vorige bestemmingsplan "Emmen, Centrum-Oost" had het plantsoen nog een groenbestemming. [appellant] woont aan de Veenkampenweg 4, dicht bij het plantsoen. Hij kan zich niet vinden in het nieuwe bestemmingsplan.
Omvang geding
3.       Het gaat in deze zaak alleen om het bestemmingsplan. De omgevingsvergunning die later door het college van burgemeester en wethouders aan B.T. Beheer is verleend voor woningen in het plangebied, waartegen [appellant] bezwaar heeft gemaakt, en de uitkomst van uitgevoerd archeologisch onderzoek, staan in deze zaak niet ter beoordeling. De Afdeling zal daarom niet ingaan op wat [appellant] daarover naar voren heeft gebracht.
Procesbelang
4.       B.T. Beheer voert aan dat [appellant] geen procesbelang heeft bij een beoordeling van het beroep. Volgens haar kan [appellant] met het beroep niet bereiken wat hij daarmee beoogt, namelijk behoud van het plantsoen en de lindeboom. B.T. Beheer is de eigenaar van dit perceel en is desgewenst gerechtigd om de boom zonder vergunning te kappen. Daar kan een eventuele vernietiging van het bestemmingsplan niets aan veranderen, aldus B.T. Beheer.
4.1.    Procesbelang is het belang dat een appellant heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat de appellant voor ogen staat met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de appellant van feitelijke betekenis is. In beginsel heeft de appellant die opkomt tegen een besluit procesbelang bij een beoordeling van zijn bezwaar of beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen.
4.2.    Zoals hiervoor is weergegeven, had het plantsoen onder het voorgaande bestemmingsplan een groenbestemming. In het vastgestelde bestemmingsplan heeft het plantsoen gedeeltelijk een woonbestemming gekregen. Een eventuele vernietiging van het bestemmingsplan op dit punt kan bijdragen aan het door [appellant] beoogde doel van het behoud van het plantsoen en de lindeboom. De enkele omstandigheid dat de lindeboom zonder vergunning kan worden gekapt, maakt dat niet anders. Alleen al daarom heeft [appellant] procesbelang bij een beoordeling van zijn beroep.
Toetsingskader bestemmingsplan
5.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Uitspraak op verzoek om voorlopige voorziening
5.1.      [appellant] heeft eerder in deze procedure de voorzieningenrechter van de Afdeling verzocht om een voorlopige voorziening te treffen door het bestemmingsplan te schorsen. Op 6 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter uitspraak gedaan op dit verzoek (ECLI:NL:RVS:2024:907). In deze uitspraak heeft de voorzieningenrechter een voorlopig rechtmatigheidsoordeel gegeven over de aspecten waarover [appellant] gronden naar voren had gebracht, te weten draagvlak en participatie, parkeren en het plantsoen met de lindeboom. De Afdeling is het eens met dit voorlopig rechtmatigheidsoordeel en ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd geen reden voor een ander oordeel. Daarom sluit de Afdeling voor deze aspecten aan bij de overwegingen van de voorzieningenrechter onder 9.1, 10.1 en verder, en 11.1 en verder van de uitspraak van de voorzieningenrechter. Dat betekent dat deze gronden niet slagen. De Afdeling voegt daar nog aan toe dat zij ook in de verzoeken van de Erfgoedvereniging Heemschut en de Stichting Drents Monument om de functie van het plantsoen en de lindeboom te behouden, die [appellant] na de uitspraak van de voorzieningenrechter nog heeft ingezonden, geen aanleiding ziet voor een ander oordeel, alleen al omdat deze verzoeken pas na de vaststelling van het bestemmingsplan zijn gedaan.
Archeologie
6.       [appellant] betoogt dat het bestemmingsplan onvoldoende betekenis toekent aan de archeologische waarden in het gebied en onvoldoende waarborgt dat deze waarden niet worden aangetast. Hij wijst op een geval elders in de gemeente ("Oranjedorp"), waarin volgens hem is gebouwd zonder dat vooraf een vereist archeologisch onderzoek had plaatsgevonden. Het gebied waar het plangebied toe behoort, heeft archeologische waarde 4. Daarom is nader onderzoek nodig geacht door het graven van proefsleuven in het noordelijke deel van het plangebied en, als de resultaten daartoe aanleiding geven, ook in de rest van het plangebied. Dat zal echter niet meer mogelijk zijn als hier al woningen zijn gebouwd, aldus [appellant].
6.1.    Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht luidt:
"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.
6.2.    Nog daargelaten dat de planregeling over archeologie - in aanvulling op het geldende facetbestemmingsplan "Emmen, Archeologie" - inhoudt dat geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het bouwen van woningen voordat nader onderzoek is gedaan naar de archeologische waarde van het terrein en het college eventuele vervolgmaatregelen kan voorschrijven, overweegt de Afdeling dat deze regeling kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van [appellant] als omwonende. Alleen al daarom kan het betoog niet slagen.
Didam-arrest
7.       [appellant] heeft de Afdeling verzocht om de aanbestedingsprocedure die met het oog op de ontwikkeling van het plangebied is gevolgd, te toetsen aan het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778 (het Didam-arrest). Op de zitting heeft [appellant] naar voren gebracht dat het college over de aanbestedingsprocedure onvoldoende informatie openbaar heeft gemaakt, ondanks verzoeken daartoe van [appellant] op grond van de Wet open overheid. Hij wijst op een ander geval in de gemeente Emmen (het project "Klokkenslag"), dat volgens hem is gestopt in verband met het Didam-arrest. De publicatie over de aanbesteding voor de ontwikkeling van het plangebied bevatte volgens hem de onjuiste suggestie dat deelname aan het aanbestedingsprocedure geen zin had.
7.1.    Nog daargelaten dat [appellant] zijn betoog pas op zitting heeft geconcretiseerd en niet heeft onderbouwd met stukken, overweegt de Afdeling dat de aanbestedingsprocedure in deze zaak niet ter beoordeling staat. Het bestemmingsplan regelt niet door welke gegadigde het wordt uitgevoerd. De Afdeling volstaat in dit verband met de overweging dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de raad op voorhand had moeten inzien dat het bestemmingsplan, gelet op de gevolgen van het Didam-arrest voor de gevolgde aanbestedingsprocedure, niet uitvoerbaar is.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
8.       Het beroep is ongegrond.
9.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.H. van den Biggelaar, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.
w.g. Van den Biggelaar
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Witsen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2024
727