202302767/1/R3.
Datum uitspraak: 25 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Drachten, gemeente Smallingerland,
appellant,
en
de raad van de gemeente Smallingerland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2023 heeft raad het bestemmingsplan "Drachten - De Drift" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2023, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. S.D. Stiemsma-Boscha, is verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkintreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is. Het ontwerpplan is op 29 september 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. De raad heeft het bestemmingsplan "Drachten - De Drift" vastgesteld. Het bestemmingsplan voorziet in een appartementengebouw met maximaal 25 woningen op het terrein van de voormalige Ambachtsschool aan De Drift in Drachten (hierna: het terrein). De toegestane maximale bouwhoogte is 11 m. Ook maakt het plan het mogelijk om aan de noordzijde van het appartementengebouw parkeervoorzieningen te realiseren. Aan de oostzijde van het appartementsgebouw is voorzien in een groenbestemming.
[appellant] woont in de nabijheid, aan de oostzijde van het terrein en kan zich niet verenigen met de in het plan mogelijk gemaakte bebouwing, omdat hierdoor zijn woon- en leefklimaat onaanvaardbaar wordt aangetast. Ook stelt [appellant] dat er alternatieven bestaan voor de door de raad gewenste ontwikkeling.
Hoe beoordeelt de Afdeling een beroep tegen een bestemmingsplan?
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Aantasting woon- en leefklimaat
4. [appellant] voert aan dat de voormalige bebouwing op het terrein bestond uit één bouwlaag terwijl het bestemmingsplan het mogelijk maakt om drie bouwlagen te realiseren. Hierdoor ontstaat in de nabijheid van zijn woning een groot blok bebouwing dat zonlicht wegneemt, zorgt voor schaduwwerking en leidt tot inkijk in zijn woning.
4.1. De raad stelt dat de gronden waarop het bestemmingsplan betrekking heeft, liggen in binnenstedelijk gebied. De afstand tussen het bouwvlak van het bestemmingsplan en de woning van [appellant] is ongeveer 30 meter. Het bestemmingsplan voorziet in een tussenruimte van groen met bomen tussen de woning van [appellant] en het appartementengebouw waardoor inkijk wordt beperkt.
De raad wijst er verder op dat op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan bebouwing op het terrein mogelijk was tot een hoogte van 15 meter, met een groter bouwvlak dan waarin het bestemmingsplan nu voorziet en ook dichter bij de woning van [appellant]. Ook dan zou inkijk, schaduwwerking en afname van zonlicht bij de woning van [appellant] kunnen optreden. Het bestemmingsplan leidt hierdoor planologisch bezien tot een verbetering voor [appellant].
4.2. Aan gronden op een afstand van ongeveer 30 meter van de woning van [appellant] is in het bestemmingsplan de bestemming "Wonen" met de aanduiding "bouwvlak" toegekend. De maximaal toegestane bouwhoogte is 11 meter. Tussen het bouwvlak en de woning van [appellant] is in het bestemmingsplan aan een strook grond de bestemming "Groen" toegekend. Deze strook is ongeveer 11 meter breed. Op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan "De Bouwen" gold voor het terrein de bestemming "Maatschappelijk 2". Binnen deze bestemming was bebouwing met een maximum bouwhoogte van 15 meter toegestaan, op kortere afstand van de woning van [appellant] dan waarin het bestemmingsplan nu voorziet. De raad stelt dan ook terecht dat het bestemmingsplan, voor wat betreft inkijk, afname van zonlicht en schaduwwerking bij de woning van [appellant], leidt tot een verbetering van de planologische situatie.
Gelet op de maximale bouwhoogte van 11 meter die in het bestemmingsplan is toegestaan en de afstand van ongeveer 30 meter tussen de woning van [appellant] en de op te richten bebouwing stelt de raad zich verder op goede gronden op het standpunt dat het bestemmingsplan niet leidt onaanvaardbare inkijk, beperking van zonlicht en schaduwhinder bij de woning van [appellant].
Het betoog slaagt niet.
5. [appellant] voert verder aan dat in het bouwplan van het appartementengebouw rekening is gehouden met een poort waar auto’s doorheen kunnen rijden naar parkeerplaatsen aan de noordzijde van het gebouw. Deze poort is gesitueerd ter hoogte van zijn woning waardoor [appellant] vreest door het aan- en afrijdende autoverkeer lichthinder en overlast te zullen ondervinden.
5.1. De raad heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat lichthinder van koplampen van aan- en afrijdend verkeer door de poort van het appartementencomplex vergelijkbaar is met lichthinder van verkeer op een weg die grondgebonden woningen ontsluit. Omdat sprake is van stedelijk gebied acht de raad eventuele lichthinder van verkeer die als gevolg van het bestemmingsplan zou kunnen ontstaan in de woning van [appellant] aanvaardbaar.
5.2. De Afdeling overweegt als volgt. Ter zitting is met de raad vastgesteld dat op de gronden met de bestemming "Groen" enkel fiets- en voetpaden kunnen worden ontwikkeld. Het bestemmingsplan maakt een ontsluiting voor autoverkeer binnen de bestemming "Groen" niet mogelijk. Ook verplicht het bestemmingsplan niet tot het bouwen van de door [appellant] genoemde poort in het appartementengebouw. De raad heeft ter zitting toegelicht dat een poort in het gebouw waardoor auto’s de parkeerplaats aan de noordzijde kunnen bereiken is opgenomen in de zogeheten bouwenveloppe. Deze bouwenveloppe geeft schetsmatig aan welke ontwikkeling de raad op deze locatie voor ogen heeft. Weliswaar heeft de raad de bouwenveloppe als onderlegger gebruikt voor het bestemmingsplan maar deze is niet 1:1 overgenomen in het bestemmingsplan. Dit betekent dat lichthinder door aan- en afrijdend wegverkeer door de poort als gevolg van het bestemmingsplan bij de woning van [appellant] niet zal kunnen optreden. Dat is pas mogelijk op het moment dat een nader besluit wordt genomen waarbij de gebruiksmogelijkheden op de gronden met de bestemming "Groen" worden verruimd. Tegen dit nadere besluit zal [appellant] rechtsmiddelen kunnen aanwenden.
Het betoog slaagt niet.
Alternatieven
6. [appellant] voert aan dat bij het omdraaien van het appartementengebouw dit gebouw verder van zijn woning komt te liggen. De voorziene parkeerplaatsen kunnen dan aan de oostzijde van het appartementengebouw, tussen het gebouw en zijn woning, worden gerealiseerd. Hierdoor zou er geen inkijk in de woning vanuit het gebouw ontstaan. Ook zou op deze manier geen lichthinder van aan- en afrijdend autoverkeer, door de voorgenomen poort in het gebouw, bij zijn woning optreden. [appellant] wijst verder op een ander alternatief voor het terrein. Dat bestaat uit het realiseren van grondgebonden woningen met maximaal twee bouwlagen op grotere afstand van zijn woning. Op deze manier zou schaduwwerking bij en inkijk in zijn woning niet kunnen optreden.
6.1. De raad heeft toegelicht dat het vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk is om het gebouw en de parkeerplaatsen om te draaien. Dat zou betekenen dat aan de zijde van de Drift niet de gewenste vergroening kan worden gerealiseerd. Ook worden bij de door [appellant] voorgestane vormgeving van het plan de parkeerplaatsen niet uit het zicht gehouden, terwijl dat juist door de raad wenselijk wordt geacht. De gekozen vormgeving van het bestemmingsplan is juist wel passend bij de wens van vergroening van de Drift. Het appartementengebouw wordt met bomen omzoomd waardoor het aan het zicht wordt onttrokken en de parkeerplaatsen zijn vanaf de weg ook niet zichtbaar.
De raad heeft verder toegelicht dat bij het bestemmingsplan juist niet is gekozen voor het realiseren van reguliere woningen met twee bouwlagen omdat er binnen de gemeente behoefte is aan seniorenwoningen. Aan deze behoefte wordt met dit bestemmingsplan invulling gegeven. Dit blijkt ook uit par. 2.2 en par. 3.2.2 van de toelichting op het bestemmingsplan. De vraag naar seniorenwoningen blijkt ook uit de Woonvisie 2020-2025 (hierna: de Woonvisie). De Drift ligt tegen de schil van het centrum aan en ligt daarmee relatief dichtbij gewenste voorzieningen voor deze doelgroep. Daarmee past dit plan goed binnen de uitgangspunten van de Woonvisie.
6.2. De Afdeling overweegt als volgt. De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen. De raad heeft gelet op het voorgaande toereikend gemotiveerd waarom niet voor de door [appellant] aangedragen alternatieven is gekozen. Het betoog slaagt niet.
Overige beroepsgronden
7. [appellant] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van zijn zienswijze. In de zienswijzennota die onderdeel uitmaakt van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift of op de zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die zienswijze in de zienswijzennota onjuist zou zijn.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.M. Kaajan, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Heinen, griffier.
w.g. Kaajan
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Heinen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2024