ECLI:NL:RVS:2024:3846

Raad van State

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
202202233/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging exploitatievergunning voor passagiersvervoer van onbepaalde naar bepaalde tijd

Op 25 september 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de Stichting Behoud Salonboot Avanti tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de wijziging van een exploitatievergunning voor passagiersvervoer voor het vaartuig Avanti, die oorspronkelijk voor onbepaalde tijd was verleend, maar door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op 4 juni 2020 ambtshalve is gewijzigd naar een vergunning voor bepaalde tijd, met als einddatum 1 maart 2030. De stichting, die zich tegen deze wijziging heeft verzet, heeft in totaal 51 vergelijkbare zaken aanhangig gemaakt bij de Afdeling, die ervoor heeft gekozen om deze gelijktijdig te behandelen.

De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van de stichting ongegrond verklaard, maar de Afdeling heeft nu geoordeeld dat een deel van de algemene gronden van de stichting slaagt. Dit heeft geleid tot de herroeping van de wijzigingsbesluiten in alle 51 zaken. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het besluit van 10 februari 2021 alsnog gegrond verklaard. Tevens is het besluit van 4 juni 2020 herroepen, waardoor de eerder verleende exploitatievergunning weer van kracht is.

De Afdeling heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de stichting, die zijn ontstaan in verband met het bezwaar, beroep en hoger beroep. De totale kosten zijn vastgesteld op € 7.218,75 voor de rechtsbijstand en € 1.872,00 voor de behandeling van het bezwaar, naast de vergoeding van het griffierecht van € 908,00. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor het college om bij het vaststellen van nieuw beleid de bijzondere positie van de stichting in overweging te nemen.

Uitspraak

202202233/1/A3.
Datum uitspraak: 25 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Stichting Behoud Salonboot Avanti, gevestigd in Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2022 in zaak nr. 21/1695 in het geding tussen:
de stichting
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juni 2020 heeft het college de voor onbepaalde tijd aan de stichting verleende exploitatievergunning voor passagiersvervoer voor het vaartuig Avanti ambtshalve gewijzigd in een vergunning voor bepaalde tijd, met als einddatum 1 maart 2030.
Bij besluit van 10 februari 2021 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 februari 2022 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 22 april 2024 heeft het college de einddatum van de exploitatievergunning met twee jaar verlengd en gewijzigd naar 1 maart 2032.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, met 50 andere zaken zoals vermeld in bijlage 1, op een zitting behandeld op 5 juni 2024, waar het college, vertegenwoordigd door mr. B.S. Jaasma, mr. M.R. Botman en mr. A.D. Röell, allen advocaten in Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       De stichting is een van de reders die een bestuursrechtelijke procedure is begonnen tegen de wijziging van een exploitatievergunning voor passagiersvervoer van onbepaalde naar bepaalde tijd. Bij de Afdeling waren hierover 51 zaken aanhangig. Deze zaken bevatten veel nagenoeg gelijkluidende gronden van algemene aard. De Afdeling heeft er daarom, net als de rechtbank, voor gekozen om deze zaken gelijktijdig op een zitting te behandelen en de algemene gronden in één uitspraak te beoordelen.
Bij uitspraak van vandaag in zaak nr. 202202112/1/A3 (ECLI:NL:RVS:2024:3732) is de Afdeling tot het oordeel gekomen dat een deel van de algemene gronden slaagt, wat ertoe leidt dat in alle 51 zaken de wijzigingsbesluiten moeten worden herroepen. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de Afdeling naar die uitspraak.
2.       Dit betekent dat de Afdeling niet meer toekomt aan de beoordeling van de individuele gronden van de reders, voor zover zij die hebben aangevoerd. Dat geldt ook voor het betoog van de stichting dat de aan haar verleende exploitatievergunning geen schaarse vergunning is in de zin van de Dienstenrichtlijn en voor haar beroep op het vertrouwensbeginsel. De Afdeling geeft het college mee om, indien het een nieuw volumebeleid en daaraan gekoppelde rangschikking wenst vast te stellen, de bijzondere positie die de stichting stelt te hebben uitdrukkelijk mee te wegen.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 10 februari 2021 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door het besluit van 4 juni 2020 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
4.       Het besluit van 22 april 2024 wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Nu met de herroeping van het besluit van 4 juni 2020 aan dit besluit de grondslag is komen te ontvallen, zal de Afdeling dit besluit eveneens vernietigen.
5.       Dit betekent dat de eerder aan de stichting verleende exploitatievergunning weer geldt.
6.       Het college moet de proceskosten van de stichting voor het bezwaar, beroep en hoger beroep vergoeden. Deze bestaan uit de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Gelet op de omvang en complexiteit van de zaak bestaat aanleiding met betrekking tot deze kosten een wegingsfactor van 1,5 toe te passen (onderdeel C1 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht).
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2022 in zaak nr. 21/1695;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 10 februari 2021, kenmerk DJ.20.011143.001;
V.       herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 4 juni 2020, kenmerk WN2019-006607;
VI.      bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII.     vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 22 april 2024, kenmerk NT2024-001032;
VIII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij Stichting Behoud Salonboot Avanti in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 7.218,75, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij Stichting Behoud Salonboot Avanti in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.872,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
X.       gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan Stichting Behoud Salonboot Avanti het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 908,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. De Vries-Biharie
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2024
611
BIJLAGE 1 - Overzicht zaaknummers
202201614/1/A3     202202033/1/A3     202202115/1/A3
202201765/1/A3     202202034/1/A3     202202139/1/A3
202201766/1/A3    202202035/1/A3    202202151/1/A3
202201777/1/A3    202202037/1/A3    202202152/1/A3
202201778/1/A3    202202039/1/A3    202202153/1/A3
202201779/1/A3    202202042/1/A3    202202160/1/A3
202201780/1/A3    202202045/1/A3    202202163/1/A3
202201781/1/A3    202202046/1/A3    202202180/1/A3
202201783/1/A3    202202049/1/A3    202202181/1/A3
202201785/1/A3    202202050/1/A3    202202182/1/A3
202201786/1/A3    202202053/1/A3    202202200/1/A3
202201788/1/A3     202202075/1/A3    202202201/1/A3
202201801/1/A3    202202076/1/A3    202202233/1/A3
202201829/1/A3    202202077/1/A3
202201834/1/A3    202202078/1/A3
202201937/1/A3    202202079/1/A3
202201941/1/A3    202202091/1/A3
202202019/1/A3    202202112/1/A3
202202031/1/A3    202202114/1/A3