ECLI:NL:RVS:2024:3887
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf en hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard
Op 26 september 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke op 9 september 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Hiertegen had de vreemdeling bezwaar gemaakt, maar dit werd op 22 augustus 2023 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag verklaarde op 26 april 2024 het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing eveneens ongegrond.
In het hoger beroep dat volgde, vertegenwoordigd door mr. M. Stoetzer-van Esch, werd door de vreemdeling niet duidelijk gemaakt waarom de uitspraak van de rechtbank onjuist zou zijn. Hierdoor kon de Afdeling bestuursrechtspraak geen inhoudelijk oordeel vellen over het hoger beroep, zoals vereist volgens artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000. De Afdeling heeft het hoger beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de vreemdeling geen recht had om in hoger beroep te komen tegen de eerdere uitspraak.
De minister van Asiel en Migratie werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden, aangezien het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 26 september 2024, en is daarmee definitief.