202304005/3/R4.
Datum uitspraak: 26 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Utrecht,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 mei 2023 in zaken nrs. 22/3808, 22/3834, 22/3835, 22/3733, 22/3737 in de gedingen tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Openbare zitting gehouden op 26 september 2024 om 10:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. J. Gundelach, voorzieningenrechter
griffier: mr. M.L.M. van Loo
Verschenen:
[verzoeker],
het college, vertegenwoordigd door mr. M. Snippe, D.T. Olsthoorn. M. van Ligten en, via een videoverbinding mr. H. van Gellekom;
[partij A], bijgestaan door mr. P.J. Gijsbertsen, advocaat te Utrecht, en
[partij B], vertegenwoordigd door mr. P.J. Gijsbertsen,
[partij C].
Bij besluit van 19 augustus 2019 heeft het college [verzoeker] onder meer een last onder bestuursdwang opgelegd om de achtergevel van het pand aan de [locatie 1] in Utrecht in de originele staat te (laten) herstellen en hersteld te houden.
Bij besluit van 27 september 2022 heeft het college, naar aanleiding van het bezwaar van [verzoeker], het besluit van 19 augustus 2019 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 16 mei 2023 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 18 oktober 2023 heeft het college naar aanleiding van een verzoek van [partij A] en [partij B] besloten om over te gaan tot toepassing van de bestuursdwang als bedoeld in artikel 5:31a, derde lid, van de Awb. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 29 januari 2024, zaak nr. 202304005/2/R4, heeft de voorzieningenrechter dit verzoek afgewezen.
Bij brief van 3 september 2024 heeft het college [verzoeker] laten weten op 23 september 2024 te starten met het (laten) uitvoeren van de last onder bestuursdwang ten aanzien van de achtergevel.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter
wijst het verzoek af.
Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Het spoedeisend belang is gegeven. Het college heeft bij brief van 3 september 2024 aan [verzoeker] bericht op 23 september 2024 met de feitelijke uitvoering van de bestuursdwang te starten. Deze uitvoering is inmiddels op 23 september 2024 gestart.
In dit geval beperkt de voorzieningenrechter zich tot een belangenafweging. De aard van de voorlopige-voorzieningenprocedure leent zich namelijk niet voor een inhoudelijke beoordeling van de omvangrijke hoger-beroepsgronden, waarbij overigens ook een verband is gelegd met een andere hoger-beroepsprocedure.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moeten de belangen van het college bij het mogen voortzetten van de feitelijke uitvoering van de last onder bestuursdwang en de belangen van [partij A] en [partij B] en van [partij C] bij de feitelijke uitvoering van de last onder bestuursdwang van zwaarder gewicht worden geacht dan die van [verzoeker] bij het schorsen van deze last.
Vaststaat dat [verzoeker] geen uitvoering heeft gegeven aan de last onder bestuursdwang.
Verder staat vast dat de achtergevel van het pand aan de [locatie 1] in Utrecht nog altijd verwijderd is. Hierdoor is het pand aan de achterzijde niet voorzien van een waterdichte uitwendige scheidingsconstructie. Ondanks dat er sinds de uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 januari 2024 bepaalde maatregelen zijn getroffen om (vocht-)overlast voor de naburige panden aan de [locatie 2] en [locatie 3] te verminderen, is de voorzieningenrechter er op basis van het verhandelde op de zitting van overtuigd geraakt dat feitelijke uitvoering van de last onder bestuursdwang noodzakelijk is om verdere (vocht-)overlast en verslechtering van het leefklimaat in de naburige panden te voorkomen. Ook is deze uitvoering nodig om risico’s op instorting van het pand aan de [locatie 1] en van de naburige panden te beperken en om schade aan de naburige panden tegen te gaan.
Mocht in de bodemprocedure blijken dat het besluit van 27 september 2022 en de last onder bestuursdwang van 19 augustus 2019 niet in stand kunnen blijven, dan zal het college de gemaakte kosten van bestuursdwang niet op [verzoeker] kunnen verhalen.
De voorzieningenrechter is er verder niet van overtuigd geraakt dat de bouwwerkzaamheden die in het kader van de feitelijke uitvoering van de last onder bestuursdwang worden verricht, niet ongedaan kunnen worden gemaakt. In zoverre is van een onomkeerbare feitelijke situatie geen sprake.
Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Gundelach
voorzieningenrechter
w.g. Van Loo
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2024
418