ECLI:NL:RVS:2024:3961

Raad van State

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
202302780/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanwijzing gemeentelijk monument te Rotterdam

Op 2 oktober 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van appellanten, [appellant A] en [appellant B], tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 maart 2023. De zaak betreft de aanwijzing van een voormalig stoomgemaal aan de [locatie 1] en de [locatie 2] in Rotterdam als gemeentelijk monument door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellanten, die het pand in 2013 hebben gekocht en er een advocatenkantoor hebben gevestigd, hebben bezwaar gemaakt tegen deze aanwijzing, omdat zij stellen dat de monumentenstatus negatieve financiële gevolgen heeft voor hun onderneming.

De rechtbank heeft het beroep van appellanten ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep zijn gegaan. Tijdens de zitting op 18 september 2024 heeft het college, vertegenwoordigd door mr. J.M. Tang, B.P.M. Szachnowski en drs. M.A.F.M. Knibbeler, de zaak toegelicht. De Afdeling heeft vastgesteld dat de monumentale waarde van het pand niet meer in geschil is, maar dat het in hoger beroep vooral gaat om de belangenafweging en de vraag of de financiële gevolgen van de monumentenstatus voldoende zijn meegewogen.

De Afdeling oordeelt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door appellanten aangevoerde financiële belangen niet concreet genoeg zijn om bij de aanwijzing van belang te zijn. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep ongegrond is. Appellanten hebben geen proceskostenvergoeding toegewezen gekregen.

Uitspraak

202302780/1/A2.
Datum uitspraak: 2 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna ook tezamen en in enkelvoud: [appellanten]), wonend in [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 maart 2023 in zaak nr. 22/3928 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2021 heeft het college het voormalig stoomgemaal aan de [locatie 1] en de [locatie 2] in Rotterdam aangewezen als gemeentelijk monument.
Bij besluit van 12 juli 2022 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 maart 2023 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 september 2024, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.M. Tang, B.P.M. Szachnowski en drs. M.A.F.M. Knibbeler, is verschenen. [appellant A] en [appellant B] hebben via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Op de hoek van de [locatie 1] en de [locatie 2] ligt een voormalig stoomgemaal dat bestond uit een machinelokaal, een ketelhuis en twee dienstwoningen. De twee dienstwoningen, die zijn gelegen aan de [locatie 2], zijn samengetrokken tot een bedrijfspand. [appellanten] heeft dit pand in 2013 gekocht en hier een advocatenkantoor gevestigd. De welstandscommissie heeft op 7 juli 2021 op basis van de door het college overgelegde redengevende omschrijving positief geadviseerd over de aanwijzing van het stoomgemaal met inbegrip van het pand van [appellanten].
2.       Niet meer in geschil is dat het pand monumentale waarde heeft. In hoger beroep gaat het alleen nog om de afweging van de betrokken belangen, en dan met name of de door [appellanten] gestelde waardevermindering als gevolg van aanwijzing van het pand voldoende gewicht toegekend heeft gekregen in de belangenafweging.
Wettelijk kader
3.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Besluitvorming
4.       Volgens het college volgt uit rechtspraak van de Afdeling dat als de eigenaar van het monument bij de belangenafweging in het kader van de aanwijzing concreet heeft gesteld dat de monumentenstatus negatieve financiële gevolgen heeft en hij dit genoegzaam heeft gemotiveerd, deze aspecten reeds bij de aanwijzing van belang zijn. Het college heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat de door [appellanten] naar voren gebrachte financiële belangen niet zodanig concreet zijn dat zij reeds bij de aanwijzing van belang zijn. [appellanten] heeft niet genoegzaam gemotiveerd dat de monumentenstatus negatieve financiële gevolgen voor haar heeft. Daarnaast zijn de kosten voor gewoon onderhoud van het pand volgens het college niet noodzakelijk hoger dan wanneer het gaat om een niet-aangewezen pand. Ook heeft het college nog gewezen op het Rotterdams Restauratiefonds, waar tegen een lage rente een hypothecaire lening kan worden afgesloten voor restauraties. De conclusie van het college is dat het algemeen belang bij de aanwijzing van het pand zwaarder weegt dan de belangen van [appellanten].
Hoger beroep
5.       De gronden die [appellanten] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van de gronden die zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellanten] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de 6.2 opgenomen overweging, waarop dat oordeel is gebaseerd.
De Afdeling voegt daar aan toe dat het betoog van [appellanten] dat zij geen taxateur heeft kunnen vinden die specifiek monumentale bedrijfspanden waardeert, niet kan leiden tot een ander oordeel. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft zij met de door haar overgelegde e-mail niet aannemelijk gemaakt zij geen taxateur kon vinden. Daarbij acht de Afdeling het standpunt van het college ter zitting dat er vaker monumentale bedrijfspanden worden verkocht die gewaardeerd moeten worden, niet onaannemelijk.
Het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, van 5 maart 2013 (ECLI:NL:GHARL:2013:BZ3489), waarnaar [appellanten] heeft verwezen, leidt ook niet tot een ander oordeel. In dit arrest was een andere situatie aan de orde die niet vergelijkbaar is met de situatie die nu voorligt, zoals [appellanten] ter zitting ook heeft erkend. Daarbij komt dat in die zaak aannemelijk was gemaakt dat de monumentenstatus concreet leidde tot een lagere waarde van het pand en dat is bij het pand van [appellanten] niet aannemelijk gemaakt.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is ongegrond.
7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2024
705-1112
BIJLAGE - Wettelijk kader
Erfgoedverordening Rotterdam 2020
Artikel 3. Aanwijzing als gemeentelijk monument
1. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.
[…]
Artikel 4. Voornemen tot aanwijzing
1. Een voornemen om over te gaan tot aanwijzing als gemeentelijk monument wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak, die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet en ingeschreven in het register op grond van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken.
[…]
Artikel 10. Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument
Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.
Artikel 11. Omgevingsvergunning gemeentelijk monument
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een gemeentelijk monument:
a. te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen; of
b. te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op:
a. de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt; of
b. inpandige veranderingen van het monument, voor zover het een onderdeel daarvan betreft dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg zonder betekenis is.
3. Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen, bedoeld in het tweede lid.