202302927/1/R1
Datum uitspraak: 2 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend in Egmond aan den Hoef, gemeente Bergen (NH),
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 maart 2023 heeft het college onder meer locatie AH137 (hierna: de aangewezen locatie) aan de Egmonderstraatweg ter hoogte van [locatie 1] en [locatie 2] aangewezen als clusterplaats voor het plaatsen van rolcontainers ten behoeve van huishoudelijk afval.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2024, waar het college, vertegenwoordigd door M. Engel, M. Kruit en R. van Ovost, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant A] en [appellant B] wonen aan de [locatie 1]. De aangewezen locatie bevindt zich dus gedeeltelijk ter hoogte van hun perceel. Zij zijn het niet eens met het besluit van het college, omdat het opstellen van rolcontainers op de aangewezen locatie volgens hen het gebruik van hun inrit bemoeilijkt en een gevaarlijke verkeerssituatie veroorzaakt. Daarnaast bestaan er volgens [appellant A] en [appellant B] alternatieve locaties die geschikter zijn. De aangewezen locatie moet worden opgeheven of ten minste worden verkleind tot een locatie voor maximaal drie containers, zo betogen zij.
Toetsingskader
2. Bij de keuze van een locatie voor een clusterplaats moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het aanwijzingsbesluit. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de aanwijzing van de clusterplaats.
3. Bij het aanwijzen van een locatie voor een clusterplaats hanteert het college locatiecriteria, die zijn neergelegd in de "Nadere regels inzameling huishoudelijke afvalstoffen Bergen 2022" (hierna: beleidsregels).
Geschiktheid van de locatie
4. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de aangewezen locatie niet geschikt is als clusterplaats, omdat zij niet meer veilig kunnen inparkeren op hun inrit wanneer de rolcontainers op de aangewezen locatie staan. Daarnaast hebben zij aangevoerd dat de aangewezen locatie te dicht bij de kruising van de Egmonderstraatweg en het Delverspad (hierna: het kruispunt) ligt, waardoor een onveilige verkeerssituatie ontstaat. Zij stellen in dit verband dat de aangewezen locatie niet voldoet aan locatiecriteria 1.3, 4.2 en 5.1 tot en met 5.9 van de beleidsregels.
4.1. Het college geeft in het verweerschrift aan dat een verkeerskundige de mogelijkheid tot achteruit inparkeren op de inrit en de verkeersveiligheid op het kruispunt heeft beoordeeld. Uit deze beoordeling komt naar voren dat er voldoende ruimte is om vanaf de rijbaan achteruit in te parkeren op de inrit wanneer er rolcontainers op de aangewezen locatie staan. Daarnaast heeft de verkeerskundige geconcludeerd dat de aanwijzing van de clusterplaats geen gevaarlijke situatie op het kruispunt veroorzaakt.
4.2. De Afdeling is van oordeel dat het college de aangewezen locatie in overeenstemming heeft mogen achten met de locatiecriteria. Zij zal hierna toelichten hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
4.3. De door [appellant A] en [appellant B] aangehaalde locatiecriteria luiden als volgt:
"1.3) De clusterplaats bevindt zich niet voor een inrit, carport of garage
4.2) De clusterplaats is zodanig gesitueerd dat voetgangers en rolstoelgebruikers hier zo min mogelijk hinder van ondervinden
5.1) Er ligt bij voorkeur geen vrij-liggend fietspad tussen de clusterplaats en het inzamelvoertuig
5.2) De clusterplaats is zodanig gesitueerd dat het inzamelvoertuig daar veilig kan stoppen en werken
5.3) De clusterplaats is zodanig gesitueerd dat het zicht op verkeersborden, verkeerslichten en bewegwijzering niet wordt belemmerd wanneer het voertuig daar staat
5.4) De clusterplaats bevindt zich bij voorkeur niet ter hoogte van een bushalte of op een busbaan
5.5) De clusterplaats bevindt zich niet direct in een bocht, maar minimaal 2 meter vanaf het tangentpunt
5.6) De clusterplaats ligt bij voorkeur op minimaal 5 meter afstand van een zebrapad
5.7) De clusterplaats is zodanig gesitueerd dat gebruikers die wonen aan een drukke doorgaande weg zo weinig mogelijk de weg hoeven over te steken
5.8) De clusterplaats ligt niet naast een speelplek of deze moet voldoende afgeschermd zijn
5.9) De clusterplaats is vlak zodat de rolcontainers stabiel geplaatst kunnen worden".
4.4. Bij de behandeling van het beroep is gebleken dat de aangewezen locatie zich op enige afstand van de inrit van [locatie 1] bevindt. De aanwijzing van de aangewezen locatie is dus niet in strijd met locatiecriterium 1.3.
4.5. Voor zover [appellant A] en [appellant B] betogen dat de aangewezen locatie niet voldoet aan locatiecriterium 4.2, overweegt de Afdeling dat mede gezien de breedte van het trottoir ter plaatse niet is gebleken van een zodanig hinderlijke situatie voor voetgangers en rolstoelgebruikers dat het college deze locatie redelijkerwijs niet heeft kunnen aanwijzen.
4.6. Wat betreft de stelling van [appellant A] en [appellant B] dat de aangewezen locatie niet voldoet aan de onder categorie 5 genoemde locatiecriteria over veiligheid, stelt de Afdeling voorop dat de aangewezen locatie niet in strijd is met locatiecriteria 5.3 tot en met 5.9. Rondom de aangewezen locatie bevinden zich namelijk geen bushaltes, busbanen, bochten, voetgangersoversteekplaatsen, speelplaatsen of hellende vlakken. Bovendien hoeven bewoners geen drukke, doorgaande weg over te steken om de clusterplaats te bereiken en vormen de rolcontainers geen obstakel voor het zicht op een verkeersbord, verkeerslichten of bewegwijzering.
Daarnaast overweegt de Afdeling dat de aanwijzing van de locatie niet in strijd kan zijn met locatiecriterium 5.1, omdat ter hoogte van de aangewezen locatie geen sprake is van een vrijliggend fietspad. Bij gebreke van een omschrijving van dat begrip in de locatiecriteria moet dit worden uitgelegd aan de hand van het maatschappelijk spraakgebruik. In dat verband is van belang dat in het woordenboek van Van Dale (de zogenoemde Dikke Van Dale) de term ‘vrijliggend’ als volgt staat gedefinieerd: "geheel afgescheiden van de rijbaan voor gemotoriseerd verkeer". Daarbij wordt "een vrijliggend fietspad" als voorbeeld gegeven. Ter hoogte van de aangewezen locatie ligt een fietsstrook direct tegen de hoofdrijbaan aan met daartussen een onderbroken streep. Verder zijn er diverse inritten waarbij de fietsstrook aansluit op de hoofdrijbaan zonder tussenliggende obstakels.
Tot slot is er geen grond voor het oordeel dat het inzamelvoertuig ter hoogte van de aangewezen locatie niet veilig kan stoppen en het personeel er niet veilig kan werken. Dit betekent dat ook niet is gebleken dat het aanwijzingsbesluit in strijd is met locatiecriterium 5.2. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de aangewezen locatie zich bevindt op het trottoir en het inzamelvoertuig zich tijdens het legen van de rolcontainers kan opstellen op de fietsstrook.
4.7. Anders dan [appellant A] en [appellant B] betogen, oordeelt de Afdeling dat de aanwezigheid van de clusterplaats het inparkeren niet zodanig bemoeilijkt dat het college deze locatie niet heeft mogen aanwijzen. De Afdeling ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de toelichting van het college dat er voldoende ruimte is om vanaf de rijbaan achteruit in te parkeren op de inrit. Ook wanneer vanaf de fietsstrook wordt ingeparkeerd is de ruimte tussen de clusterplaats en de auto niet zodanig klein dat het inparkeren wordt bemoeilijkt. Daarbij is van belang dat de aangewezen clusterplaats niet pal naast de inrit ligt, maar dat er een tussenliggende ruimte resteert van een aantal meters.
4.8. In de vrees voor onveilige verkeerssituaties op het kruispunt ziet de Afdeling zonder nadere onderbouwing ook geen grond voor het oordeel dat de aangewezen locatie niet geschikt is.
4.9. Gelet op al het voorgaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college de aangewezen locatie niet geschikt heeft mogen achten.
Alternatieve locaties
5. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de bewoners van Delverspad 1, 2, 2A, 2Z en 3 (hierna: de bewoners van het Delverspad) hun rolcontainer beter kunnen plaatsen op clusterplaatsen AH138, AH205 of twee door hen voorgestelde, te creëren clusterplaatsen langs het Delverspad. Clusterplaats AH137 kan dan worden beperkt tot 2 of 3 containers. Verder betogen [appellant A] en [appellant B] dat clusterplaats AH137, die nu op de rand van het trottoir langs het fietspad ligt, op een locatie verder van het fietspad af moet komen te liggen. Daardoor ontstaat voor hen meer ruimte om in te parkeren.
5.1. Het college heeft in een aanvullend verweerschrift gemotiveerd waarom het heeft afgezien van deze alternatieve locaties. Wat betreft clusterplaatsen AH138 en AH205 stelt het college zich op het standpunt dat aanwijzing van deze alternatieve locaties een grotere loopafstand zou betekenen voor de bewoners van het Delverspad. Daarbij merkt het college op dat de huidige loopafstand voor de bewoners van het Delverspad reeds aanzienlijk is. Een grotere loopafstand voor deze bewoners acht het college niet wenselijk.
Ten aanzien van de voorgestelde clusterplaatsen langs het Delverspad stelt het college zich op het standpunt dat deze locaties niet geschikt zijn, omdat het Delverspad een smalle doodlopende weg is waar het inzamelvoertuig niet kan keren. Het college merkt hierbij op dat het inzamelvoertuig het Delverspad slechts kan verlaten door achteruit het kruispunt op te rijden, wat tot een onveilige verkeerssituatie zou leiden. Ter zitting heeft het college bovendien toegelicht dat er op het Delverspad onvoldoende ruimte is om de containers te legen, omdat het daarvoor te smal is. Omdat de door [appellant A] en [appellant B] genoemde alternatieve locaties voor de bewoners van het Delverspad niet beschikbaar zijn, kan het aantal containers op clusterplaats AH137 niet worden beperkt.
Ter zitting heeft het college toegelicht dat een verplaatsing van clusterplaats AH137 naar een locatie die verder van de rijbaan ligt niet wenselijk is, omdat in dat geval het trottoir en het fietspad volledig worden geblokkeerd tijdens het legen van de containers. Hierdoor kunnen rolstoelgebruikers niet meer passeren. Bovendien zouden fietsers en voetgangers tijdens het legen van de containers het inzamelvoertuig moeten passeren via de rijbaan. Dit kan tot gevaarlijke situaties leiden. Daarnaast ontstaat het risico dat de erfafscheiding beschadigd raakt tijdens de afvalinzameling.
5.2. De Afdeling heeft onder 4.9 geconcludeerd dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat het college de locatie niet geschikt heeft mogen achten als clusterplaats. De Afdeling zal beoordelen of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege de voorgestelde alternatieve locaties. De alternatieve locaties moeten zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie dat geoordeeld moet worden dat het college niet heeft mogen vasthouden aan zijn keuze voor de aangewezen locatie, maar had moeten kiezen voor een alternatieve locatie.
5.3. De Afdeling oordeelt dat [appellant A] en [appellant B] niet aannemelijk hebben gemaakt dat de alternatieve locaties zodanig geschikter zijn, dat het college voor aanwijzing van een van die locaties had moeten kiezen.
Ten aanzien van clusterplaatsen AH138 en AH205 merkt de Afdeling op dat het laten vervallen van de aangewezen locatie ertoe zou leiden dat voor een aantal huishoudens niet wordt voldaan aan het loopafstandscriterium van 150 m dat is opgenomen in de locatiecriteria onder 4.4. Door voor deze huishoudens clusterplaatsen AH138 en AH205 aan te wijzen zou een loopafstand ontstaan van respectievelijk 190 m en 170 m. Reeds hierom behoefde het college niet voor deze mogelijkheid te kiezen.
Wat betreft de voorgestelde clusterplaatsen langs het Delverspad overweegt de Afdeling dat deze voorgestelde clusterplaatsen weliswaar voldoen aan het loopafstandscriterium, maar niet aan locatiecriterium 3.3, dat inhoudt dat bij clusterplaatsen in doodlopende straten bij voorkeur een keervoorziening voor het inzamelvoertuig aanwezig is.
Verder overweegt de Afdeling dat het college heeft mogen afzien van de verplaatsing van clusterplaats AH137 naar een locatie die verder van de rijbaan ligt. Daarbij merkt de Afdeling op dat de verplaatsing in strijd zou zijn met locatiecriterium 4.2.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie en proceskosten
6. Het beroep is ongegrond.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.M. Kaajan, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Kaajan
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2024
195-1126