ECLI:NL:RVS:2024:3991

Raad van State

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
202305592/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.M. Kaajan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing clusterlocatie voor rolcontainers en de gevolgen voor de inrit van een perceel

Op 2 oktober 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellant en het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH). De zaak betreft de aanwijzing van locatie BC022 aan de Doorntjes als clusterlocatie voor het plaatsen van rolcontainers voor huishoudelijk afval. De appellant, eigenaar van een perceel aan [locatie], is voornemens een nieuwe woning te bouwen en stelt dat de clusterlocatie voor zijn toekomstige inrit komt te liggen. Hij betoogt dat de aanwijzing in strijd is met locatiecriterium 1.3, dat bepaalt dat de clusterplaats zich niet voor een inrit, carport of garage mag bevinden.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op 23 augustus 2024, waarbij het college werd vertegenwoordigd door M. Engel, M. Kruit en R. van Ovost. De Afdeling oordeelt dat het college bij de aanwijzing van de clusterlocatie beleidsruimte heeft en dat het college de locatie geschikt heeft mogen achten. De Afdeling concludeert dat de clusterlocatie ten tijde van het aanwijzingsbesluit niet voor de inrit van de appellant lag, aangezien de inrit zich aan de westzijde van het perceel bevond en de clusterlocatie aan de oostzijde. Bovendien was er geen vergunning aangevraagd voor het verplaatsen van de inrit, wat het college niet verplichtte om hiermee rekening te houden.

De Afdeling merkt op dat, indien de appellant de inrit wil verplaatsen, hij contact kan opnemen met de gemeente om de mogelijkheden te bespreken. Uiteindelijk verklaart de Afdeling het beroep van de appellant ongegrond en oordeelt dat het college geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202305592/1/R1.
Datum uitspraak: 2 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats]),
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juni 2023 heeft het college onder meer locatie BC022 aan de Doorntjes ter hoogte van huisnummer [locatie] aangewezen als clusterlocatie voor het plaatsen van rolcontainers ten behoeve van huishoudelijk afval.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2024, waar het college, vertegenwoordigd door M. Engel, M. Kruit en R. van Ovost, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] is eigenaar van het perceel aan [locatie]. Hij is voornemens om op dit perceel een nieuwe woning te bouwen. De woning die voorheen op het perceel stond is daarom gesloopt. Met de bouw van de nieuwe woning wordt de ingang verplaatst van de westzijde van het perceel naar de oostzijde, zo stelt hij. Het pad naar de hoofdingang van de nieuwe woning komt dan uit op de clusterplaats. De clusterplaats zou daardoor volgens [appellant] voor een inrit komen te liggen.
Toetsingskader
2.       Bij de keuze van een locatie voor een clusterlocatie moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het aanwijzingsbesluit. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de aanwijzing van de clusterlocatie.
3.       Bij het aanwijzen van een locatie voor een clusterlocatie hanteert het college locatiecriteria, die zijn neergelegd in de "Nadere regels inzameling huishoudelijke afvalstoffen Bergen 2022".
Toetsing aan de locatiecriteria
4.       [appellant] betoogt dat clusterlocatie BC022 in strijd is met locatiecriterium 1.3, omdat deze locatie zich bevindt voor zijn toekomstige inrit. Locatiecriterium 1.3 luidt als volgt: "De clusterplaats bevindt zich niet voor een inrit, carport of garage".
4.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat clusterlocatie BC022 voldoet aan locatiecriterium 1.3. De huidige inrit van het perceel bevindt zich aan de westzijde van het perceel en wordt niet geblokkeerd door de clusterlocatie, die aan de oostzijde voor het perceel ligt. Daarnaast stelt het college dat er geen vergunning is aangevraagd voor het verplaatsen van de inrit.
4.2.    Bij de beantwoording van de vraag of het college clusterlocatie BC022 heeft mogen aanwijzen, gaat de Afdeling uit van de situatie zoals die was ten tijde van het aanwijzingsbesluit. Op dat moment bevond de inrit zich aan de westzijde van het perceel, terwijl de aangewezen locatie aan de oostzijde voor het perceel lag. Clusterlocatie BC022 bevond zich ten tijde van het aanwijzingsbesluit dus niet voor de inrit van [locatie]. Verder is niet gebleken dat [appellant] destijds een omgevingsvergunning had aangevraagd voor het verplaatsen van de inrit, terwijl een dergelijke vergunning wel was vereist op grond van artikel 2:12 van de Algemene plaatselijke verordening Bergen 2019 zoals die toen gold. Het college hoefde bij het aanwijzen van locatie BC022 dan ook geen rekening te houden met een eventuele toekomstige verplaatsing van de inrit. De Afdeling ziet daarom geen grond voor het oordeel dat het college heeft gehandeld in strijd met locatiecriterium 1.3 en dat het locatie BC022 niet had mogen aanwijzen.
Ten overvloede merkt de Afdeling op dat uit een foto van de inmiddels aangebrachte fundering voor de nieuwe woning lijkt te volgen dat de inrit aan de westzijde van het perceel blijft gesitueerd. Het college heeft ter zitting verklaard dat als [appellant] de inrit toch wil verplaatsen, niet uitgesloten is dat ook clusterlocatie BC022 kan worden verplaatst. Ook zou de clusterlocatie eventueel kunnen worden gesplitst als de inrit weliswaar aan de westkant blijft liggen, maar er aan de oostkant een voetpad naar de woning wordt gerealiseerd. Op die wijze zouden gebruikers van het voetpad dan vanaf de openbare weg onbelemmerd toegang hebben tot dit pad. Het college heeft opgemerkt dat [appellant] bij een eventuele wijziging van de inrit of het realiseren van een voetpad contact kan opnemen met de gemeente om de mogelijkheden voor een wijziging van de nu aangewezen clusterplaats te bespreken.
Het betoog slaagt niet.
5.       Het beroep is ongegrond.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.M. Kaajan, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Kaajan
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2024
195-1126