202104049/1/R2
Datum uitspraak: 4 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 april 2021 in zaak nr. 19/2692 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard
Procesverloop
Bij besluit van 18 april 2019 heeft het college [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het vestigen van een cafetaria, afhaalhoreca- en restaurant in het pand aan de [locatie] in Valkenswaard.
Bij besluit van 3 september 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 april 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en [vergunninghouder] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
[appellant] heeft verzocht om schadevergoeding omdat de redelijke termijn is overschreden.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
2. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de uitspraak van de rechtbank onjuist of onvolledig is. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 4.3 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
2.1. De Afdeling voegt daar nog aan toe dat [appellant] in zijn hogerberoepschrift niet de juiste uitleg geeft aan ‘de wettelijke kaders’, waarbinnen al gevestigde bedrijven volgens de Horecavisie Valkenswaard kunnen uitbreiden. Die wettelijke kaders omvatten niet alleen het bestemmingsplan, maar ook de wettelijke mogelijkheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen (artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht).
3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
4. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Schadevergoeding
5. [appellant] betoogt terecht dat de procedure niet binnen een redelijke termijn is afgerond. De redelijke termijn bij een procedure als deze is namelijk vier jaar. In dit geval is deze aangevangen op 27 mei 2019 met de ontvangst van het bezwaar tegen het besluit van 10 februari 2020 door de rechtbank. Vanaf die datum tot aan vandaag, de dag waarop de Afdeling haar uitspraak doet, zijn ruim vijf jaar en vier maanden verstreken. Dit betekent dat de redelijke termijn met een jaar en vier maanden is overschreden. Dit is aan de Afdeling toe te rekenen, omdat de behandeling van het hoger beroep drie jaar en vijf maanden heeft geduurd. De Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) moet daarom een schadevergoeding betalen van € 1500,00.
6. De Staat moet proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
II. veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties) om aan [appellant] een vergoeding van € 1500,00 te betalen;
III. veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ahmady-Pikart
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2024
638