ECLI:NL:RVS:2024:4053

Raad van State

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
202404710/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N.H. van den Biggelaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de uitspraak van de rechtbank Gelderland inzake omgevingsvergunning voor vleeskalverenhouderij in Lunteren

Op 10 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor een vleeskalverenhouderij in Lunteren. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 22 augustus 2022 door het college van burgemeester en wethouders van Ede is verleend aan [verzoekster] voor de uitbreiding van haar vleeskalverenhouderij. De vergunning omvatte de bouw van een nieuwe stal en de uitbreiding van het aantal vleeskalveren tot 1.418 dieren. Echter, op 18 juni 2024 heeft de rechtbank Gelderland het beroep van Stichting Milieuwerkgroepen Ede gegrond verklaard en de omgevingsvergunning vernietigd, omdat het college niet voldoende had gemotiveerd waarom er geen aanvullende vergunning nodig was in het kader van de natuurwetgeving.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 26 september 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel [verzoekster] als de stichting aanwezig waren. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het college niet was uitgenodigd voor de zitting, maar heeft desondanks besloten om geen nieuwe zitting te houden. In zijn beoordeling heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat de omgevingsvergunning van 22 augustus 2022 niet volledig kan worden gebruikt totdat er een uitspraak in de bodemprocedure is gedaan. Wel heeft hij bepaald dat [verzoekster] de vergunning mag gebruiken voor maximaal 1.011 vleeskalveren, een aantal dat eerder was vergund onder de Wet milieubeheer.

De voorzieningenrechter heeft de uitspraak van de rechtbank Gelderland voor zover deze de vernietiging van de omgevingsvergunning betreft, geschorst. Tevens is het college van burgemeester en wethouders van Ede veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [verzoekster].

Uitspraak

202404710/2/R4.
Datum uitspraak: 10 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van onder meer:
[verzoekster], gevestigd in [plaats],
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 juni 2024 in zaak nr. 22/4718 in het geding tussen:
Stichting Milieuwerkgroepen Ede (hierna: de stichting), gevestigd in Bennekom, gemeente Ede,
en
het college van burgemeester en wethouders van Ede.
Procesverloop
Bij besluit van 22 augustus 2022 heeft het college aan [verzoekster] een omgevingsvergunning verleend voor een uitbreiding van haar vleeskalverenhouderij aan de [locatie] in Lunteren.
Bij uitspraak van 18 juni 2024 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 augustus 2022 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van [verzoekster] met inachtneming van deze uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld.
[verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 26 september 2024, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door drs. R.A.M. van Woerden, rechtsbijstandverlener te Zwolle, en J. [verzoekster], en de stichting, vertegenwoordigd door mr. M.T. Hoen, advocaat te Wijnjewoude, en J.G. Hubbeling, zijn verschenen.
Na de zitting is de voorzieningenrechter gebleken dat aan het college abusievelijk geen uitnodiging voor de zitting van 26 september 2024 is gezonden. Het college heeft de voorzieningenrechter desgevraagd laten weten dat het kan instemmen met het achterwege laten van een nieuwe zitting over het verzoek.
Overwegingen
Overgangsrecht Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 6 januari 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       [verzoekster] exploiteert een vleeskalverenhouderij aan de [locatie] in Lunteren. Op 6 januari 2022 heeft hij een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor uitbreiding van deze inrichting met een nieuwe stal en uitbreiding van het aantal vleeskalveren in de inrichting tot 1.418 dieren. Het college heeft de omgevingsvergunning bij het besluit van 22 augustus 2022 verleend. De omgevingsvergunning heeft betrekking op het bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo) en het oprichten en in werking hebben van een inrichting (artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo).
3.       In de uitspraak van 18 juni 2024 heeft de rechtbank het besluit van 22 augustus 2022 vernietigd. Volgens de rechtbank heeft het college niet deugdelijk gemotiveerd waarom niet ook een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo, in samenhang met artikel 2.2aa van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor), nodig is voor de uitbreiding van de vleeskalverenhouderij, omdat het college niet op juiste wijze heeft beoordeeld of de uitbreiding significante gevolgen kan hebben voor een of meer Natura 2000-gebieden. In dat verband heeft de rechtbank overwogen dat het college er ten onrechte van is uitgegaan dat een op 1 oktober 2012 voor de vleeskalverenhouderij krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 verleende vergunning (hierna: de natuurvergunning) onverkort gebruikt kan worden voor het bepalen van de referentiesituatie, omdat aan die vergunning geen passende beoordeling ten grondslag heeft gelegen.
4.       [verzoekster] is het niet eens met dit oordeel van de rechtbank en heeft daarom hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 18 juni 2024. Zij heeft daarnaast de voorzieningenrechter gevraagd om bij wijze van voorlopige voorziening die uitspraak te schorsen en te bepalen dat zij van de omgevingsvergunning van 22 augustus 2022 gebruik mag maken tot er door de Afdeling een uitspraak in de bodemprocedure is gedaan.
Beoordeling verzoek
5.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
6.       [verzoekster] bestrijdt het onder 3 weergegeven oordeel van de rechtbank. Primair betoogt zij in dit verband dat de omgevingsvergunning van 22 augustus 2022 en de natuurvergunning van 1 oktober 2012 betrekking hebben op hetzelfde project. Omdat dit project al is vergund met de natuurvergunning, kan er volgens [verzoekster] reeds daarom geen sprake zijn van een vergunningplicht op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo, in samenhang met artikel 2.2aa van het Bor. Subsidiair betoogt zij dat op grond van de natuurvergunning interne saldering mogelijk is. Omdat de ammoniakemissie in de in de omgevingsvergunning vergunde situatie afneemt ten opzichte van de in de natuurvergunning vergunde situatie zijn significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden volgens haar uitgesloten.
6.1.    De voorzieningenrechter volgt [verzoekster] niet in haar primaire betoog dat de omgevingsvergunning van 22 augustus 2022 en de natuurvergunning van 1 oktober 2012 op hetzelfde project betrekking hebben. De nieuwe stal D2 waarop de omgevingsvergunning betrekking heeft, is niet vergund met de natuurvergunning. Dat daarin op ongeveer dezelfde plek wel een stal (stal E) is vergund, en dat het totale aantal vleeskalveren waarop beide vergunningen zien nagenoeg overeenkomt, betekent, anders dan [verzoekster] betoogt, niet dat het gaat om hetzelfde project. In de natuurvergunning is uitgegaan van een heel ander stalsysteem (traditionele huisvesting) dan het stalsysteem dat in de nieuwe stal D2 is voorzien (chemisch luchtwassysteem). Alleen al daarom is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van hetzelfde project. Dat laatstgenoemd stalsysteem beter is wat betreft ammoniakemissie is niet relevant voor de vraag of het gaat om hetzelfde project.
6.2.    Over het subsidiaire betoog van [verzoekster] overweegt de voorzieningenrechter het volgende. De rechtbank heeft in de uitspraak van 18 juni 2024 aangesloten bij en verwezen naar een aantal eerdere uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant, waarin een nuancering is aangebracht op de rechtspraak van de Afdeling over interne saldering. Over die uitspraken lopen ook hogerberoepsprocedures bij de Afdeling. Deze voorlopigevoorzieningsprocedure leent zich niet voor een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over die nuancering.
7.       Het voorgaande betekent dat de voorzieningenrechter op grond van een belangenafweging moet beoordelen of aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen. Een voorlopige voorziening die erop zou neerkomen dat [verzoekster] de omgevingsvergunning van 22 augustus 2022 volledig mag gebruiken totdat de Afdeling uitspraak in de bodemprocedure heeft gedaan, acht de voorzieningenrechter, gegeven de omstandigheid dat er een negatieve rechtbankuitspraak ligt en een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid daarvan niet mogelijk is, en gelet op de door de stichting behartigde milieu- en natuurbelangen, te verstrekkend. Wel ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen waarbij [verzoekster] de omgevingsvergunning mag gebruiken mits er maximaal 1.011 vleeskalveren in de inrichting worden gehouden. Dit is het aantal vleeskalveren dat in 2006 aan [verzoekster] is vergund met een vergunning op grond van de Wet milieubeheer. Een vergelijkbare voorlopige voorziening is door de voorzieningenrechter van de rechtbank tijdens de beroepsprocedure getroffen. Ter zitting heeft de stichting verklaard tegen dat aantal dieren geen bezwaren te hebben.
Conclusie
8.       De voorzieningenrechter zal de uitspraak van de rechtbank van 18 juni 2024 schorsen, voor zover daarbij het besluit van 22 augustus 2022 is vernietigd, en bepalen dat op grond van de bij dat besluit verleende omgevingsvergunning maximaal 1.011 vleeskalveren in de inrichting mogen worden gehouden.
9.       Het college moet de proceskosten van [verzoekster] vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 juni 2024 in zaak nr. 22/4718, voor zover daarbij het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Ede van 22 augustus 2022, kenmerk 2022W0030, is vernietigd;
II.       bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat op grond van de bij het besluit van 22 augustus 2022 verleende omgevingsvergunning maximaal 1.011 vleeskalveren in de inrichting mogen worden gehouden;
III.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Ede tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.795,91, waarvan € 1.750,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Ede aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 559,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N.H. van den Biggelaar, voorzieningenrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Van den Biggelaar
voorzieningenrechter
w.g. Van Grinsven
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2024
462