202400797/1/R4.
Datum uitspraak: 9 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in Den Haag,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 augustus 2023 heeft het college zijn beslissing om op 14 augustus 2023 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Het college heeft daarbij vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 199,57 voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 22 december 2023 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2024, waar het college, vertegenwoordigd door bc. U.M. Kelly, is verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 14 augustus 2023 is aangetroffen naast een inzamelvoorziening aan de [locatie1] ter hoogte van [locatie 2], te Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de vuilniszak verkeerd heeft aangeboden, omdat daarin een adreslabel is aangetroffen waarop haar naam en adresgegevens staan aangegeven.
2. [appellante] vindt het besluit onterecht en betoogt dat de inzamelvoorzieningen allemaal vol waren. Ze liep van container naar container en was genoodzaakt om de huisvuilzak naast een inzamelvoorziening neer te zetten. De containers zitten altijd vol waardoor het een bende is. Daarvan heeft ze ook foto’s gemaakt. De gemeente moet zorgen voor een oplossing en de containers vaker legen, aldus [appellante].
2.1. In artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder geschiedt, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.2. [appellante] betwist niet dat de huisvuilzak van haar is en dat zij deze naast de inzamelvoorziening heeft geplaatst. Het college heeft haar derhalve terecht als overtreder aangemerkt. Deze procedure gaat niet over de vraag of de gemeente de inzamelvoorzieningen vaak genoeg laat legen. Ook indien [appellante] zou kunnen worden gevolgd dat de inzamelvoorzieningen vaak vol zijn en dat dit op 14 augustus 2023 ook het geval was, dan ontsloeg die omstandigheid haar niet van haar verplichting om haar huisvuil op de juiste wijze aan te bieden. Ook als een container vol is, is het immers niet toegestaan om er huisvuil naast te zetten. In geval van een volle inzamelvoorziening kan daarvan een melding worden gedaan bij de gemeente en dient het huisvuil in een andere container te worden gedeponeerd of mee terug naar huis te worden genomen. De gestelde omstandigheid dat de containers vol waren maakt dan ook niet dat de door het college gemaakte kosten voor het toepassen van bestuursdwang niet of niet geheel voor rekening van [appellante] behoren te komen.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Houtman-van de Meerakker, griffier.
w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Houtman-van de Meerakker
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2024
929