ECLI:NL:RVS:2024:4090

Raad van State

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
202205129/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. ten Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor appartementen in strijd met bestemmingsplan Nunspeet

Op 30 juli 2020 verleende het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet een omgevingsvergunning aan Brivec B.V. voor de realisatie van 21 appartementen aan de Marktstraat 15 te Nunspeet. Dit besluit was omstreden, omdat het bouwplan in strijd was met het geldende bestemmingsplan "Nunspeet centrum". Appellanten, bewoners van Nunspeet, vreesden voor aantasting van hun woon- en leefklimaat en stelden dat het bouwplan qua maatvoering niet paste in de omgeving en onvoldoende parkeergelegenheid bood. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellanten op 19 juli 2022 ongegrond, waarna zij hoger beroep instelden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State behandelde de zaak op 16 september 2024. Tijdens de zitting waren de appellanten vertegenwoordigd door mr. L. Bolier, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. L.E. Janszen en T. van Pijkeren. Brivec was ook aanwezig met gemachtigden. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college zich op het standpunt kon stellen dat het bouwplan qua maatvoering in de omgeving paste en dat het parkeeronderzoek dat aan het besluit ten grondslag lag, voldoende was onderbouwd. De Afdeling bevestigde dat het college beleidsruimte had bij de beslissing om een omgevingsvergunning te verlenen en dat de nadelige gevolgen van het besluit niet onevenredig waren in verhouding tot de doelen die met de vergunning werden gediend.

Uiteindelijk oordeelde de Afdeling dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De uitspraak werd gedaan door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Pistoor, griffier.

Uitspraak

202205129/1/R4.
Datum uitspraak: 9 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, allen wonend in Nunspeet,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 juli 2022 in zaak nr. 20/4770 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet.
Procesverloop
Bij besluit van 30 juli 2020 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan Brivec B.V. (hierna: Brivec) voor het realiseren van 21 appartementen op het perceel Markstraat 15 te Nunspeet.
Bij uitspraak van 19 juli 2022 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college en Brivec hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 16 september 2024, waar [appellant] en anderen, bijgestaan door mr. L. Bolier, rechtsbijstandverlener in Elspeet, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.E. Janszen en T. van Pijkeren, zijn verschenen.
Voorts is op de zitting Brivec, vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 3 oktober 2018. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Brivec heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor de realisatie van 21 appartementen (hierna: het bouwplan) aan de Marktstraat 15 te Nunspeet (hierna: het perceel). Het bouwplan is in strijd met het ter plaatste geldende bestemmingsplan "Nunspeet centrum". Het college heeft daarom bij besluit van 30 juli 2020 niet alleen een vergunning verleend voor de activiteit bouwen, maar ook een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan. Dit op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c van de Wabo in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 3 van de Wabo.
3.       [appellant] en anderen vrezen voor de aantasting van hun woon- en leefklimaat en voeren in hoger beroep aan, dat het bouwplan qua maatvoering niet past in de omgeving en in onvoldoende mate voorziet in de parkeerbehoefte, hetgeen onder meer had kunnen worden opgelost door het bouwplan aan te passen. Dit heeft de rechtbank miskent volgens [appellant] en anderen.
Uitspraak rechtbank
4.       De rechtbank heeft het beroep van [appellant] en anderen ongegrond verklaard. Hieronder is het oordeel van de rechtbank, voor zover van belang voor de bespreking van het hoger beroep, kort weergegeven.
4.1.    Volgens de rechtbank kon het college zich op het standpunt stellen dat het bouwplan qua maatvoering in de omgeving past en beleidsmatig toelaatbaar is. Verder is de rechtbank van oordeel dat het college het uitgevoerde parkeeronderzoek ten grondslag kon leggen aan het besluit. Uit dit onderzoek volgt dat in de openbare ruimte voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn. De rechtbank volgt niet het betoog van [appellant] en anderen dat het parkeeronderzoek ondeugdelijk is omdat het onderzoek is uitgevoerd in de rustige maand februari. Hierbij acht de rechtbank van belang dat het betoog niet onderbouwd is met bijvoorbeeld een tegenonderzoek. Daarnaast kan volgens de rechtbank ervan worden uitgegaan dat er voldoende parkeerplaatsen in de openbare ruimte aanwezig zijn. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat het bouwplan niet hoeft te worden aangepast omdat op de grondslag van de aanvraag dient te worden beslist en aanpassing alleen aangewezen is als dat leidt tot een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren voor derden. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, omdat het door [appellant] en anderen voorgestelde alternatief leidt tot minder appartementen en/of de realisatie van een aanmerkelijk duurdere parkeergarage als onderdeel van het bouwplan.
Toetsingskader
5.       Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Beoordeling van het hoger beroep
Maatvoering: passend in de omgeving?
6.       [appellant] en anderen voeren in hoger beroep aan dat het bouwplan zodanig afwijkend is qua maatvoering van wat er in de omgeving feitelijk aanwezig is, dat reeds om die reden het beroep gegrond is. Daarbij heeft de rechtbank ten onrechte aansluiting gezocht bij de planologische mogelijke bouwhoogte. Die hoogte is nooit gerealiseerd.
6.1.    Het college zet uiteen dat het plan stedenbouwkundig in de omgeving past en verwijst daarbij naar het advies van de Dorpsbouwmeester. Het uitgangspunt van de maatvoering van panden in het centrum van Nunspeet is twee bouwlagen, met een kapconstructie. Op deze "Nunspeetse maat" bestaan ook uitzonderingen, waarbij tevens geldt dat wonen in de kap niet is uitgesloten. In de directe omgeving van het bouwplan is sprake van feitelijke bouwhoogtes van 12 tot 13 m. Verder zijn er in Nunspeet en ook in de directe omgeving van het bouwplan vergelijkbare maar ook grotere en hogere appartementencomplexen gerealiseerd. Het plan past binnen de stedenbouwkundige uitgangspunten. Ook wijst het college nog op het feit dat het planologisch regime ter plaatse van het bouwplan een bouwhoogte toestaat van 12 m. Het bouwplan is 11,20 m hoog.
6.2.    De Afdeling is van oordeel dat dit betoog niet slaagt. Vaststaat dat het bouwplan 11,20 m hoog is. Het plan bestaat uit 3 woonlagen, waarbij de derde woonlaag gedeeltelijk is voorzien van een opengewerkte kapconstructie. In zoverre wijkt het bouwplan af van de "Nunspeetse maat". De Afdeling stelt echter vast dat deze maat niet meer is dan een uitgangspunt en dat het college daarvan gemotiveerd is afgeweken door te wijzen op de bouwhoogte die past binnen het planologisch regime, het feit dat het bouwplan deels wel voldoet aan de "Nunspeetse maat", waarbij niet is uitgesloten dat de kapconstructie ook wonen mogelijk maakt en ten slotte in de directe omgeving reeds vergelijkbare en zelfs grotere appartementencomplexen zijn vergund. De rechtbank mocht ook, anders dan [appellant] en anderen stellen, wel de planologische mogelijkheden van het vigerend planologisch regime van 12 m een rol laten spelen in de afweging, ook als daarvan niet eerder gebruik is gemaakt.
Parkeren
7.       [appellant] en anderen voeren in hoger beroep aan dat het parkeeronderzoek niet aan het besluit ten grondslag kan worden gelegd, omdat dat onderzoek is uitgevoerd in de minst drukke periode. De rechtbank heeft dat miskend, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat in een toeristenplaats als Nunspeet de zomermaanden de drukste maanden zijn en niet februari, de maand waarin het parkeeronderzoek is uitgevoerd. [appellant] en anderen wijzen daarbij ook op de Parkeernota 2014, waarin staat dat onderzoek moet worden uitgevoerd in de periode van de drukste structurele parkeerbehoefte.
7.1.    Volgens het college hebben [appellant] en anderen onvoldoende aangetoond dat het parkeeronderzoek onjuist is. Zelfs als de parkeerdruk in de zomermaanden hoger is dan nog zegt dit onvoldoende over de parkeerdruk en over het moment van de drukste structurele parkeerbehoefte.
7.2.    De Afdeling is van oordeel dat ook dit betoog niet slaagt. Het betoog van [appellant] en anderen komt er in de kern op neer dat het onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd, omdat het onderzoek is uitgevoerd in februari terwijl die maand voor de toeristenplaats Nunspeet onvoldoende inzicht oplevert voor het bepalen van de drukste structurele parkeerbehoefte.
Het parkeeronderzoek van 14 oktober 2019 van BonoTraffics geeft een weergave van het feitelijk onderzoek naar de bestaande parkeerdruk in Nunspeet uitgevoerd op donderdag 15, vrijdag 16 en zaterdag 17 februari 2018. De uitkomsten zijn in lijn met een eerder uitgevoerd onderzoek in 2017, uitgevoerd op dinsdagnacht 22 en donderdagnacht 24 februari 2017. Uit het onderzoek van BonoTraffics B.V. volgt, hetgeen niet ter discussie staat, dat door het bouwplan de parkeerdruk in het openbaar gebied met maximaal 15 parkeerplaatsen toeneemt. Als de parkeerdruk in het openbaar gebied, zonder het bouwplan, onder de 85% ligt kan in de parkeervraag worden voorzien door de parkeerplaatsen op de openbare ruimte te benutten. Volgens het voornoemde onderzoek is die parkeerdruk 66%, waardoor er voldoende ruimte is in de openbare ruimte om de parkeerbehoefte ten gevolge van het bouwplan in het openbaar gebied met maximaal 15 parkeerplaatsen op te vangen. Dit wordt door [appellant] en anderen alleen betwist voor zover het gaat over het moment waarop het onderzoek is uitgevoerd.
Weliswaar mag aangenomen worden dat in februari de parkeerdruk voor een toeristenplaats op de Veluwe lager is dan in de zomerperiode, maar uit het onderzoek blijkt ook dat Nunspeet beschikt over meerdere openbare parkeerterreinen. Daarbij heeft het college gewezen op de ervaringen in Nunspeet voor wat betreft de parkeerdruk, die in lijn is met de uitkomsten van het parkeeronderzoek én is dat niet door [appellant] en anderen bestreden. Het standpunt van appellanten dat het parkeeronderzoek niet heeft plaatsgevonden in overeenstemming met de Parkeernota 2014 laat onverlet dat de rechtbank mocht uitgaan van het onderzoek en het standpunt van het college in het besluit van 30 juli 2020 dat in de parkeerbehoefte buiten het eigen terrein met maximaal 15 parkeerplaatsen kan worden voorzien. De Parkeernota 2014 bevat beleidsuitgangspunten waarvan het college gemotiveerd mocht afwijken. Gezien het aanbod van parkeerplaatsen in de openbare ruimte en de niet bestreden ervaringen dat er geen sprake is van parkeerdruk voor wat betreft die openbare parkeerplaatsen in Nunspeet mocht het college uitgaan van het onderzoek van BonoTraffics. Daar komt bij dat [appellant] en anderen geen tegenonderzoek hebben laten uitvoeren en een nieuw parkeeronderzoek van de zijde van het college geen meerwaarde zou hebben gehad, omdat dat zou zijn uitgevoerd in de coronaperiode en de parkeerdruk in de openbare ruimte is verlaagd door de uitbreiding van het openbare parkeerterrein Whemeplein.
Aanpassen bouwplan
8.       Volgens [appellant] en anderen heeft de rechtbank niet onderkend dat een aanpassing van het bouwplan leidt tot een oplossing van het parkeerprobleem. Op grond van de Parkeernota 2014 is het uitgangspunt dat eerst moet worden bezien of met een aanpassing van het bouwplan wel voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein kunnen worden gerealiseerd. Indien dat niet mogelijk is, kan pas worden gekeken naar parkeerplaatsen in de openbare ruimte. [appellant] en anderen betogen dat het bouwvolume kan worden verlaagd, waardoor minder parkeerplaatsen nodig zijn of het bouwplan in een parkeerkelder kan voorzien.
8.1.    Het college zet uiteen dat een onderzoek naar een aanpassing van het bouwplan niet aan de orde is, omdat enerzijds de parkeerbehoefte grotendeels wel op eigen terrein is voorzien en de wens om een passende woningbouw ontwikkeling te realiseren een aanvaardbare reden is om het streven om in de parkeerbehoefte op eigen terrein te voorzien gedeeltelijk los te laten.
8.2.    De Afdeling is van oordeel dat dit betoog eveneens niet slaagt. Weliswaar behoort het parkeren op eigen terrein het uitgangspunt te zijn, maar dat laat onverlet dat ook parkeren in de openbare ruimte tot de mogelijkheden kan behoren. Het college mocht bovendien waarde toekennen aan het feit dat de parkeerbehoefte grotendeels wel op eigen terrein zal plaatsvinden en het wenselijk wordt gevonden een woningbouw ontwikkeling mogelijk te maken. Het standpunt van [appellant] en anderen gaat voorts voorbij aan de jurisprudentie van de Afdeling, die ook door de rechtbank is aangehaald, dat het college op de grondslag van de aanvraag dient te beslissen en indien het bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is het bestaan van alternatieven slechts dan in de weg kunnen staan aan een vergunning als op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van het alternatief of het doorvoeren van een wijziging een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Daarvan is geen sprake, vanwege het kleinere aantal appartementen en/of de aanzienlijke duurdere parkeeroplossing die het door [appellant] en anderen voorgestane alternatief met zich brengt.
Conclusie
9.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Pistoor, griffier.
w.g. Ten Veen
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Pistoor
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2024
932