ECLI:NL:RVS:2024:4110
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak na afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf
Op 11 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 2 september 2024 het beroep van twee vreemdelingen gegrond verklaarde. Deze vreemdelingen, die ook voor hun minderjarige kinderen opkwamen, hadden bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had deze aanvraag op 21 maart 2022 afgewezen en het daartegen ingediende bezwaar op 19 januari 2023 ongegrond verklaard.
De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag onterecht was en heeft de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. De minister heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
De voorzieningenrechter heeft, na afweging van de belangen van beide partijen, besloten om de voorlopige voorziening te treffen. Dit houdt in dat de minister van Asiel en Migratie geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank totdat er een beslissing is genomen in het hoger beroep. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. van Breda, in tegenwoordigheid van mr. L.S. van den Oosterkamp, griffier.