202006605/2/R2.
Datum uitspraak: 23 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd in Oosterhout,
en
de raad van de gemeente Oosterhout,
verweerder.
Procesverloop
In de tussenuitspraak van 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1352, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na de verzending van de tussenuitspraak met inachtneming van overweging 7.5 het daarin omschreven gebrek in het besluit van 22 september 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Oosterhout-Zuid 2020 ([locatie])" (hierna: het plan) te herstellen. Bij besluit van 4 juli 2023 heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak het plan gewijzigd vastgesteld.
[appellante] heeft, hiertoe in de gelegenheid gesteld, haar zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren gebracht.
De Afdeling heeft partijen bij brief van 20 september 2023 meegedeeld dat mr. W.D.M. van Diepenbeek geen deel meer uitmaakt van de Afdeling en daarom als voorzitter is vervangen door mr. E.A. Minderhoud. De Afdeling heeft partijen bericht dat het onderzoek naar haar oordeel volledig is geweest. Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht om opnieuw op de zitting te worden gehoord.
De Afdeling heeft bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 18 juni 2020 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
2. Onder 7.5 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de nadere beperking in artikel 4.1, aanhef en onder a, van de planregels niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van [appellante] tegen het besluit van 22 september 2020 is daarom gegrond. Dit besluit moet, voor zover het artikel 4.1, aanhef en onder a, van de planregels betreft, wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden vernietigd.
3. Bij besluit van 4 juli 2023 heeft de raad artikel 4.1, aanhef en onder a, van de planregels gewijzigd vastgesteld. De bestemmingsomschrijving van de voor "Detailhandel - 3" aangewezen gronden is in deze bepaling verruimd.
4. Uit de zienswijze volgt dat [appellante] kan instemmen met dit besluit van 4 juli 2023. Hiertegen is dan ook geen beroep van rechtswege als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb ontstaan.
5. Het beroep tegen het besluit van 22 september 2020 is gegrond.
6. De raad moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellante] tegen het besluit van de raad van de gemeente Oosterhout van 22 september 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Oosterhout-Zuid 2020 ([locatie])" gegrond;
II. vernietigt dit besluit, voor zover het artikel 4.1, aanhef en onder a, van de planregels betreft;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Oosterhout tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.187,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Oosterhout aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 354,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. J.H. van Breda en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Minderhoud
voorzitter
w.g. De Vlieger-Mandour
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2024
615