ECLI:NL:RVS:2024:4299

Raad van State

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
202307609/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had op 21 april 2023 een aanvraag ingediend, die op 8 augustus 2023 werd aangevuld. De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 30 november 2023 de afwijzing van de staatssecretaris vernietigde en de staatssecretaris opdroeg om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak hebben zowel de vreemdeling als de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. De vreemdeling betoogde dat de minister onvoldoende rekening had gehouden met zijn individuele omstandigheden bij de toepassing van artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de vreemdeling geen relevante individuele omstandigheden had aangevoerd die door de minister onvoldoende waren betrokken, waardoor deze grief faalde.

De overige grieven van de vreemdeling en het hoger beroep van de minister leidden niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had een motiveringsgebrek geconstateerd, maar dit kon eenvoudig worden hersteld. Uiteindelijk bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de minister tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 875,00 werden vastgesteld.

Uitspraak

202307609/1/V2.
Datum uitspraak: 24 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1.       [de vreemdeling],
2.       de minister van Asiel en Migratie,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­Hertogenbosch, van 30 november 2023 in zaak nr. NL23.14427 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 21 april 2023, aangevuld bij besluit van 8 augustus 2023, heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 30 november 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak hebben de staatssecretaris en de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.A.W.A. Vissers, advocaat in 's-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
Hoger beroep van de vreemdeling
1.       De vreemdeling betoogt in de vierde grief dat de minister zijn individuele omstandigheden onvoldoende heeft betrokken bij de toepassing van artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn. In de uitspraak van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2927, heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister bij de toepassing van artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn, ook de persoonlijke omstandigheden en individuele situatie van de vreemdeling moet betrekken, als die vreemdeling afkomstig is uit een land of regio waar willekeurig geweld is in het kader van een gewapend conflict en waarin de situatie niet dusdanig is dat eenieder alleen al door zijn aanwezigheid een reëel risico loopt op ernstige schade. De vreemdeling heeft echter geen individuele omstandigheden naar voren gebracht die door de minister onvoldoende bij die toepassing zijn betrokken. Gelet hierop faalt de vierde grief.
2.       De overige grieven leiden evenmin tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
Hoger beroep van de minister
3.       Het hoger beroep van de minister leidt niet tot vernietiging van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.1.    De rechtbank heeft namelijk een zorgvuldigheids- of motiveringsgebrek geconstateerd. De minister komt daartegen in hoger beroep op terwijl dat gebrek zich (los van de vraag wat de uitkomst van de nieuwe besluitvorming moet zijn) eenvoudig laat herstellen.
Conclusie
4.       De hoger beroepen van de vreemdeling en de minister zijn ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister moet in het door hem ingestelde hoger beroep de proceskosten van de vreemdeling vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van L.W. Lagaaij LLM, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Lagaaij
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2024
936