ECLI:NL:RVS:2024:4331

Raad van State

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
202403657/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

Op 28 oktober 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 16 februari 2024 de aanvraag afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, verklaarde op 16 mei 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.C. van den Berg, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

In de uitspraak werd ingegaan op de grief van de vreemdeling dat de minister onvoldoende rekening had gehouden met zijn individuele omstandigheden bij de toepassing van artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn. De Afdeling oordeelde dat de minister inderdaad de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling moet betrekken, maar dat de vreemdeling niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat zijn situatie leidde tot een verhoogd risico op willekeurig geweld. De grief faalde, en de Afdeling oordeelde dat de uitspraak van de rechtbank niet vernietigd hoefde te worden.

Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.

Uitspraak

202403657/1/V2.
Datum uitspraak: 28 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 16 mei 2024 in zaak nr. NL24.7491 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 16 februari 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 16 mei 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.C. van den Berg, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in de derde grief over het oordeel van de rechtbank dat de minister zijn individuele omstandigheden voldoende heeft betrokken bij de toepassing van artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn. In de uitspraak van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2927, heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister bij de toepassing van artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn, ook de persoonlijke omstandigheden en individuele situatie van de vreemdeling moet betrekken als die vreemdeling afkomstig is uit een land of regio waar willekeurig geweld is in het kader van een gewapend conflict en waarin de situatie niet dusdanig is dat eenieder alleen al door zijn aanwezigheid een reëel risico loopt op ernstige schade. De vreemdeling heeft echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn individuele omstandigheden, in het licht van de veiligheidssituatie, leiden tot een verhoogd risico op willekeurig geweld. De grief faalt.
1.1.    Wat de vreemdeling verder aanvoert, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2024
853-1127