ECLI:NL:RVS:2024:4331
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel
Op 28 oktober 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 16 februari 2024 de aanvraag afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, verklaarde op 16 mei 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.C. van den Berg, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
In de uitspraak werd ingegaan op de grief van de vreemdeling dat de minister onvoldoende rekening had gehouden met zijn individuele omstandigheden bij de toepassing van artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn. De Afdeling oordeelde dat de minister inderdaad de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling moet betrekken, maar dat de vreemdeling niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat zijn situatie leidde tot een verhoogd risico op willekeurig geweld. De grief faalde, en de Afdeling oordeelde dat de uitspraak van de rechtbank niet vernietigd hoefde te worden.
Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.