ECLI:NL:RVS:2024:436

Raad van State

Datum uitspraak
5 februari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
202106653/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor vreemdelingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van drie vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 4 oktober 2019 afgewezen, waarna de vreemdelingen bezwaar maakten. Dit bezwaar werd op 30 maart 2020 ongegrond verklaard. Vervolgens hebben de vreemdelingen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 15 september 2021 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. H.H.R. Bruggeman, hebben tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de uitspraak van de rechtbank niet vernietigd hoeft te worden. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moeten worden. Daarnaast werd opgemerkt dat de rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde is, eerder door de Afdeling is beantwoord in een uitspraak van 14 december 2023.

Uiteindelijk heeft de Raad van State het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 februari 2024.

Uitspraak

202106653/1/V1.
Datum uitspraak: 5 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1], [vreemdeling 2] en [vreemdeling 3],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 september 2021 in zaak nr. 20/3420 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 30 maart 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 september 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. H.H.R. Bruggeman, advocaat te Leiderdorp, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft desgevraagd een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep gaat onder meer over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 14 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4596, onder 3.2, over de rechten van een ongeboren kind, en onder 4.1 en 4.2, over bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb, in het kader van de Afsluitingsregeling).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2024
382-1034