202401273/1/R4.
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Den Haag,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 november 2023 heeft het college zijn beslissing om op 12 oktober 2023 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 199,57, voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 22 februari 2024 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2024, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door bc. U.M. Kelly, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 12 oktober 2023 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) ter hoogte van de [locatie] in Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat zijn naam en adres op het adreslabel op de doos staan.
2. [appellant] betwist dat hij de doos onjuist heeft aangeboden. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij de doos, waar een eethoek in heeft gezeten, op woensdagavond naast de ORAC heeft neergezet met de bedoeling om de doos de volgende dag als grofvuil aan te bieden. Daarbij stelt hij op de website van de gemeente een melding te hebben geplaatst voor het laten ophalen van grofvuil en heeft hij er ter zitting op gewezen dat grofvuil altijd op donderdag wordt opgehaald. Ter zitting heeft hij verder aangevoerd dat het overigens ook niet mogelijk was om de doos anders aan te bieden, omdat de doos te groot en stevig was om te worden verscheurd en dus niet in de ORAC kon worden gedaan.
2.1. In de Afvalstoffenverordening 2010 en de daarop gebaseerde Regeling uitvoering Afvalstoffenverordening 2010 Den Haag 2018 (hierna: uitvoeringsregeling) is geregeld op welke wijze afval ter inzameling mag worden aangeboden.
Gelet op artikel 3, tweede lid van de Afvalstoffenverordening 2010, in samenhang gelezen met artikel 3, vijfde lid van de uitvoeringsregeling is sprake van grof huishoudelijk afval als dit afval door zijn afmeting of gewicht niet via een inzamelmiddel ter inzameling kan worden aangeboden. Gelet op artikel 9, vierde lid, van de Afvalstoffenverordening 2010 in samenhang gelezen met artikel 6, tweede lid, aanhef en onder k, van de uitvoeringsregeling moet voor de inzameling van grofvuil een afspraak worden gemaakt met de gemeente.
2.2. Ter zitting heeft het college betwist dat [appellant] via de website van de gemeente een afspraak heeft gemaakt voor het laten ophalen van grofvuil. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij dat wel heeft gedaan. Verder maakt de omstandigheid dat het om een grote stevige doos ging ook niet dat de doos naast de ORAC mocht worden neergezet. Als de doos niet in de ORAC past, blijft het de verantwoordelijkheid van [appellant] om de doos op juiste wijze op een ander moment of bij een andere inzamelvoorziening aan te bieden. Het college heeft er ter zitting op gewezen dat [appellant] dit ook op meerdere manieren had kunnen doen. Zo is er maandelijks een karton- en papierophaaldag en kan grofvuil worden weggebracht naar een van de afvalstations in Den Haag.
Gelet op het voorgaande heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] de doos in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 heeft aangeboden. Het college heeft [appellant] daarom terecht als overtreder aangemerkt.
Het betoog slaagt niet.
3. [appellant] betoogt verder dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het toepassen van spoedeisende bestuursdwang. Hij voert daartoe aan dat het niet nodig was om kosten te maken voor het verwijderen van de doos, omdat de toezichthouder bij hem had kunnen aanbellen, zodat hij zelf de doos had kunnen verwijderen. Ook had het college hem eerst een waarschuwing kunnen geven, aldus [appellant].
3.1. Het college heeft zich in het besluit van 22 februari 2024 op het standpunt gesteld dat met het verwijderen van verkeerd aangeboden huisvuil een spoedeisend belang is gemoeid. Het college heeft in het besluit toegelicht dat het vervuiling, verloedering en overlast van ongedierte en meeuwen in de openbare ruimte wil voorkomen en daarom de "Beleidsregel handhaving verkeerd aangeboden huisvuil 2013" heeft vastgesteld. In die beleidsregel staat dat een spoedeisend belang gemoeid is met de directe verwijdering van op onjuiste wijze aangeboden huisvuil, vanwege de negatieve gevolgen van het verkeerd aanbieden van huisvuil. Vanwege deze negatieve gevolgen mocht het college, overeenkomstig zijn beleid, overgaan tot het toepassen van spoedeisende bestuursdwang, bestaande uit het direct opruimen van de doos, zonder [appellant] eerst een waarschuwing te geven of hem in de gelegenheid te stellen om de doos zelf te verwijderen.
Het betoog slaagt niet.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.F. Kilicoglu, griffier.
w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kilicoglu
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2024
947